De vergeten tuin(4)
Ze zei dat ze aan mama moest denken toen hij bij haar stond, en dat ze zich afvroeg vanaf welke ster ze hen gadesloeg.
Hamish kon wel janken toen ze dat zei. Waarom moest ze Lil juist nu ter sprake brengen en hem erop attent maken dat ze toekeek, boos om wat hij op het punt stond te doen? En misschien had ze nog gelijk ook. Misschien hoefde het ook niet. Dan konden ze doorgaan zoals ze altijd hadden gedaan. Hij kon nog steeds Lils stem met al die oude argumenten horen.
Nee. Dit was zijn besluit en dat stond vast. Hij was tenslotte verantwoordelijk voor de hele situatie. Het mocht dan wel in alle onschuld zijn gebeurd, maar hij had de stap genomen die hen op dit pad had gebracht en het was zijn taak om klaarheid in de zaak te brengen. Hij wist dat geheimen altijd aan het licht kwamen, en het was het beste als ze de waarheid uit zijn mond hoorde.
Hij pakte Nells handen in de zijne en drukte er een kus op. Hij kneep even in die zachte gladde handen in zijn eeltige werkmansknuisten.
Zijn dochter. Zijn eerste.
Ze glimlachte stralend naar hem in haar fraaie, met kant afgezette jurk.
Hij glimlachte terug.
Daarna nam hij haar bij de hand en liet hij haar naast zich op een omgevallen boomstam zitten. Hij boog zich opzij en fluisterde iets in haar oor. Hij bracht het geheim over dat hij en haar moeder zeventien jaar hadden bewaard. Hij wachtte op een flikkering van herkenning, op de subtiele verandering op haar gezicht, als wat hij haar net had verteld tot haar was doordrongen. Hij zag de bodem uit haar bestaan vallen en de persoon die ze tot dan toe was geweest in een oogwenk verdwijnen.
3
Brisbane, Australië, 2005
Cassandra had het ziekenhuis al dagenlang niet verlaten, hoewel de dokter haar weinig hoop had gegeven dat haar grootmoeder nog bij kennis zou komen. Volgens hem was dat niet waarschijnlijk op haar leeftijd, en met zo’n grote dosis morfine in haar lichaam.
Toch bleef Cassandra wachten. Als een geruststellende aanwezigheid zag ze Nell in een oceaan van herinneringen ondergaan en telkens weer naar boven komen om adem te halen in een eerdere periode van haar bestaan. Ze vond het een onverdraaglijke gedachte dat haar grootmoeder alle voorspellingen zou trotseren, dat ze op de een of andere manier de weg terug naar het heden zou vinden, dat ze weer omhoog zou rijzen uit de diepte, om er alleen maar achter te komen dat ze moederziel alleen op het randje van het leven dobberde.
De nachtzuster was weer gekomen, dus Cassandra wist dat de dag voorbij was. Ze kon niet gissen hoe laat het precies was. De tijd was hier moeilijk te bepalen, de lichten in de hal brandden altijd, je hoorde altijd wel ergens een tv, maar die zag je nooit, karretjes reden op alle uren af en aan door de gang. Het was ironisch dat een instituut dat het zo van routine moest hebben, zo resoluut buiten het gewone ritme van de tijd functioneerde.
De zuster verwisselde de lege infuuszak voor een volle, draaide aan de knop van het apparaat naast het bed en daarna trok ze het beddengoed glad en de dekens omhoog om Nell in te stoppen.
‘Ze heeft niets te drinken gehad,’ zei Cassandra; haar stem klonk haarzelf eigenaardig in de oren. ‘Al de hele dag niet.’
De zuster keek haar aan, verrast dat ze was aangesproken. Ze keek over haar bril naar de stoel waarop Cassandra met een gekreukte blauwgroene ziekenhuisdeken op schoot zat. ‘Je liet me schrikken,’ zei ze. ‘Ben je hier al de hele dag? Dat is waarschijnlijk maar het beste; het zal niet lang meer duren.’
Cassandra sloeg geen acht op de boodschap. ‘Moeten we haar iets te drinken geven? Ze heeft vast dorst.’
De zuster sloeg het laken terug en stopte het nonchalant onder Nells dunne armen in. ‘Maak je geen zorgen. Het infuus zorgt voor alles.’ Ze bekeek iets op Nells status en zei zonder op te kijken: ‘Als je wilt, kun je aan het eind van de gang theezetten.’
De zuster vertrok en Cassandra zag dat Nells ogen open waren en haar aanstaarden. ‘Wie bent u?’
‘Ik ben het, Cassandra.’
Verwarring. ‘Ken ik u?’
De dokter had dit voorspeld, maar het deed toch zeer. ‘Ja, Nell.’
Nell keek haar aan en knipperde onzeker met haar waterige grijze ogen. ‘Ik weet niet meer…’
‘Stil maar, het is al goed.’
‘Wie ben ik?’
‘Je heet Nell Andrews,’ zei Cassandra vriendelijk, en ze pakte haar hand. ‘Je bent vijfennegentig en woont in een oud huis in Paddington.’
Nells lippen trilden; ze concentreerde zich en probeerde de woorden tot zich te laten doordringen.
Cassandra pakte een papieren zakdoekje van het nachtkastje en veegde zacht een beetje speeksel van Nells kin. ‘Je hebt een kraampje in het antiekcentrum in Latrobe Terrace,’ vervolgde ze zacht. ‘Jij en ik delen het, we verkopen oude dingen.’
‘Ik ken je wel,’ fluisterde Nell. ‘Jij bent Lesleys dochter.’