Reading Online Novel

De Vuurdoop(78)



Hij laadde zijn wapens uit en vond tot zijn vreugde een zaklamp waar hij al jaren naar zocht. Die hing achterin aan een haak. Hij was erg gesteld op die zaklamp. Hij was niet te groot, niet te zwaar en had een superieure lichtkegel. Bovendien was het een verrekt mooi ding – zilverkleurig, van aluminium – perfect gewoon. Hij liet hem een rondje draaien in de lucht, ving hem op bij het handvat, deed de deur achter zich op slot en voelde zich iets vrolijker. Misschien omdat hij weer thuis was, misschien omdat hij de zaklamp had gevonden.

***

*

***

Ze reed achteruit het hek uit en reed twee rondjes om het blok om te kijken of ze iets afwijkends zag, maar dat was niet het geval. Ze reed naar de stad, met het raampje open, reed de Birger Jarlsgatan helemaal uit tot aan de Engelbrektsgatan en stuurde de parkeergarage in de David Bagares Gata in. Vanuit de garage wandelde ze naar het Engelbrektsplan, stapte een telefooncel binnen, voerde haar telefoonkaart in en draaide een nummer.

‘Ja?’

‘Nog eens met mij.’

‘Hallo.’

Ze wachtte om hem de kans te geven iets te zeggen. Dat deed hij niet.

‘Ben je nu thuis?’

‘Ja.’

Het was een verschrikking om met hem te bellen; hij was kortaf en uit zijn stem kon ze niets opmaken.

‘Kunnen we ergens afspreken?’

Twintig minuten later ontmoetten ze elkaar op de Strandvägen, op de kade. Hij zat daar al op een bankje toen zij aan kwam lopen. Hij zag haar, stond op, hield afstand, geen omhelzing en zelfs geen formele handdruk. Dat vond ze wel prettig.

Ze gingen op het bankje zitten. Het was een warme avond. Hij droeg een spijkerbroek, een poloshirt en sportschoenen. Zij ongeveer dezelfde outfit, maar dan de vrouwelijke variant. Er kwamen mensen langswandelen, sommige nuchter, sommige dronken. Het was druk in de stad, ook al was het een doordeweekse dag. Ze haalde een pas gekocht pakje sigaretten uit haar zak, trok het plastic eraf en haalde er een uit.

‘Wil jij ook?’

Hij pakte een sigaret, zij stak de hare aan en gaf hem de aansteker. Ze namen een paar trekjes. Ze wees naar het Strand Hotel aan de andere kant van het water.

‘Daar heb ik nog gewerkt.’

Het hotel schitterde in al zijn pracht.

‘Ik had in Azië rondgetrokken. Toen ik weer thuis was, ben ik daar bij de receptie begonnen. Ik was een jaar of tweeëntwintig, drieëntwintig.’

Hij zat wijdbeens, keek naar het hotel en inhaleerde een paar keer diep.

‘Vertel over de mannen die bij jou thuis zijn geweest.’

Ze dacht na. Probeerde uit te maken wat ze wel en niet moest zeggen.

‘Een paar weken geleden zijn er twee mannen bij mij thuis geweest, die zich voor agenten uitgaven. Toen de werkster kwam, betrapte ze hen op heterdaad. Ze heeft een eigen sleutel. Ze bedreigden haar, zeiden dat ze in de problemen zou raken als ze iemand erover vertelde.’

Jens zat met zijn onderarmen op zijn benen naar zijn schoenen te kijken.

‘Hoe bedreigden ze haar?’

‘Dat weet ik niet.’

‘Waarom heeft ze dat nu pas verteld? Waarom niet meteen nadat het gebeurd was?’

‘Ze was bang.’

Hij knikte bij zichzelf.

‘Hadden ze iets meegenomen?’

Ze schudde haar hoofd.

‘Wat deden ze daar dan... denk je?’

Sophie dacht na en keek hem aan.

‘Ik weet het niet.’

Hij probeerde in haar ogen te lezen of dat echt waar was, maar zag niets waaruit hij dat op kon maken. In plaats daarvan zag hij haar zoals hij haar van vroeger kende.

‘Wat?’ zei ze.

‘Niks.’

Hij rookte de sigaret op tot aan het filter en trapte hem daarna uit onder zijn schoen.

‘Hoe ken je Hector?’

Ze wist dat die vraag zou komen.

‘Hij lag op mijn afdeling... in het ziekenhuis. Hij had een auto-ongeluk gehad. We raakten bevriend.’

‘Goed bevriend?’

‘Redelijk goed... Best goed bevriend.’

‘En wat betekent dat?’

‘Wat ik zeg, best goed.’

Ze zwegen; ze waren zich er allebei van bewust dat hun eerste ontmoeting in restaurant Trasten omgeven was met geheimen die ze geen van beiden wilden prijsgeven.

‘En dit heeft iets met Hector te maken?’

‘Dat denk ik,’ fluisterde ze, terwijl ze intussen nadacht. Jens zag het en liet haar peinzen. ‘Maar ik weet het niet. Ik weet niets.’

‘Wat is er verder nog in je leven wat de politie naar je huis zou kunnen lokken? Als we ervan uitgaan dat het politiemensen waren.’

Ze bekeek de ideeën die door haar hoofd schoten van alle kanten, stond op van het bankje en liep naar de rand van de kade.

‘Ben jij veranderd in de loop der jaren, Jens?’

Hij gaf geen antwoord op de vraag. Ze draaide zich om, keek even naar hem, sloeg haar armen om zichzelf heen en zocht naar de juiste woorden.