Home>>read De Vuurdoop free online

De Vuurdoop(3)

By:Alexander Soderberg


Ze liep met een dienblad door de gang, op weg naar Hector Guzman in kamer 11. Hij was drie dagen geleden opgenomen, nadat hij op een zebrapad in de binnenstad was aangereden. Zijn rechterbeen was onder de knie gebroken. De artsen meenden ook een miltbeschadiging te hebben ontdekt en nu lag hij hier nog ter observatie. Hector was midden veertig, mooi maar niet knap, fors maar niet dik. Hij kwam uit Spanje, maar ze vond dat hij Scandinavische trekken had. In zijn donkere haar zaten lichtere plekken. Zijn neus, zijn jukbeenderen en zijn kin waren scherp en zijn huid neigde naar zandbruin. Hij sprak vloeiend Zweeds en hij was een van die fiere mensen – misschien vanwege zijn oplettende ogen, misschien vanwege het gemak waarmee hij zich ondanks zijn forse postuur bewoog. Of misschien vanwege de gespeeld onverschillige glimlach die hij haar toewierp wanneer ze zijn kamer binnenkwam, alsof hij wel doorhad dat ze hem doorhad. Dat was ook zo en daarom glimlachte ze ook naar hem.

Hij zat met een leesbril op zijn neus achterovergeleund in bed en deed net alsof hij verdiept was in een boek. Dat soort spelletjes speelde hij altijd wanneer ze zijn kamer in kwam, dan deed hij net alsof hij haar niet zag, alsof hij druk bezig was.

Ze ging in de weer met de pillen, deed ze in kleine plastic bekertjes en gaf hem er een van. Hij nam het aan zonder op te kijken van zijn boek, liet de pillen in zijn mond vallen, nam een glas water aan en slikte ze door, nog steeds geconcentreerd op zijn boek. Ze gaf hem de tweede serie en daar deed hij hetzelfde mee.

‘Altijd weer even lekker,’ zei hij zacht en hij keek op. ‘Je hebt andere oorhangers in vandaag, Sophie.’

Ze wilde bijna een hand naar haar oor brengen.

‘Misschien wel,’ zei ze.

‘Nee, niet misschien. Dat is zo. Ze staan je goed.’

Ze liep naar de deur en trok die open.

‘Mag ik een beetje sinaasappelsap? Als dat kan?’

‘Dat kan wel,’ zei Sophie.

In de deuropening kwam ze de man tegen die zich eerder had voorgesteld als Hectors neef. Hij leek niet op Hector, hij was tenger en gespierd, had zwart haar, was langer dan gemiddeld en had alerte, ijsblauwe ogen die alles wat er om hem heen gebeurde leken te registreren. De neef knikte kort naar haar. Hij zei iets in het Spaans tegen Hector, die iets terugzei, waarna ze allebei begonnen te lachen. Sophie kreeg het gevoel dat zij het voorwerp was van de grap en vergat het sinaasappelsap.

***

Gunilla Strandberg zat met een bos bloemen in haar hand op de gang en zag de verpleegkundige de kamer van Hector Guzman uit komen. Gunilla nam haar onderzoekend op toen ze dichterbij kwam. Was het blijheid die ze zag? Het soort blijheid waarvan iemand zich niet bewust is dat hij die uitstraalt? De vrouw passeerde haar. Op haar linkerborstzakje zat het speldje waaraan je kon zien dat ze een Sophiazuster was. Naast het speldje zat haar naamplaatje, waar Gunilla ‘Sophie’ op kon lezen.

Ze volgde Sophie met haar blik. Het gezicht van de vrouw was mooi. Mooi op de manier van de bevoorrechten, smal, discreet... en gezond. De verpleegkundige had een soepele gang, het leek wel of haar voet de vloer maar heel even aantikte voordat de volgende stap begon. Ze had een elegant bewegingspatroon. Ze bleef Sophie nakijken totdat ze in een andere patiëntenkamer verdween.

Gunilla raakte in gedachten verzonken, gedachten die op gevoelsmatige vergelijkingen gebaseerd waren. Ze keek opnieuw in de richting waarin Sophie zojuist was verdwenen, en toen naar kamer 11, waar Hector Guzman lag. Daartussenin was iets. Een energie... een intensivering van iets wat met het blote oog niet waarneembaar was. Iets wat de vrouw, Sophie, uit die kamer had meegenomen.

Gunilla stond op, liep de gang door en keek om de hoek van de personeelskamer. Die was leeg. Het dienstrooster van die week hing aan de muur. Ze keek om zich heen in de gang voordat ze naar binnen stapte, naar het rooster liep en met haar wijsvinger langs de namen ging.

Helena...

Roger...

Anne...

Carro...

Nicke...

Sophie... Sophie Brinkmann, las ze.

Ze zette de bos bloemen in een lege vaas op een roltafel die voor de personeelskamer stond en verliet de afdeling. In de lift pakte ze haar mobieltje, belde het bureau en vroeg het adres op van een zekere Sophie Brinkmann.

Ze reed niet terug naar bureau Brahegatan in de binnenstad van Stockholm, maar stak vanaf het Danderydsziekenhuis de snelweg over en reed de wijk Stocksund met zijn vrijstaande huizen in. Ze verdwaalde in de wirwar van straatjes die haar maar niet naar haar doel leken te willen leiden, ze reed rondjes en had het gevoel dat ze beurtelings omhoog en omlaag ging. Uiteindelijk reed ze de straat in die ze moest hebben, zocht het huisnummer op en bleef voor een klein, geel, houten huis met witte kozijnen staan.

Ze bleef achter het stuur zitten. Het was een rustige buurt, schaduwrijk, met berken die aan het uitbotten waren. Gunilla stapte uit en de geur van vogelkers kwam haar tegemoet. Ze draaide om haar eigen as en keek naar de huizen van de buren. Keek daarna naar het huis van Sophie. Het was mooi, kleiner dan de omringende huizen, ze kreeg het gevoel dat het rommeliger was dan bij de buren. Ze draaide zich nog eens om, vergeleek. Nee, het was niet rommelig bij Sophie Brinkmann, het was normaal. Bij de buren klopte er iets niet. Een soort perfectionisme, trieste en zielloze ordelijkheid. Terug naar het huis van Sophie: daar zat meer leven in, de gevel was niet pas geverfd, het gras niet pas gemaaid, er lag geen vers grind op het grindpad, de ramen waren niet pas gezeemd...