Lars was al twaalf jaar politieman toen Gunilla contact met hem had opgenomen. Hij had bij de uniformdienst gewerkt in Västerort, waar hij een manier probeerde te vinden om de etnische tegenstellingen te verzachten. Hij voelde zich eenzaam in zijn werk. Zijn collega’s toonden niet dezelfde maatschappelijke betrokkenheid als hij. Lars had op eigen initiatief een rapport geschreven over de problematiek in de wijk. Het rapport had geen directe gevolgen gehad en hem geen erkenning opgeleverd, en als hij eerlijk moest zijn had hij het in de eerste plaats geschreven om gezien te worden tussen al die opgepompte collega’s van hem. Want zo keek hij tegen de meesten van zijn mannelijke collega’s aan: te grote biceps, te dik in het gezicht, behoorlijk lomp en dom, te dom naar zijn smaak. Zij op hun beurt mochten hem ook niet, hij hoorde er niet echt bij, dat wist hij wel. Als ze dienst hadden, was Lars Vinge niet de man die ze als partner wilden hebben. Hij was voorzichtig als ze ’s nachts op straat waren en als het gewelddadig werd trok hij zich terug en liet hij de grote gorilla’s naar binnen gaan en het overnemen. Hij kreeg er voortdurend hatelijke opmerkingen over in de kleedkamer.
Toen hij zichzelf op een ochtend in de spiegel bekeek, zag hij ineens hoe kinderlijk hij eruitzag. Lars deed daar wat aan met een nieuw kapsel, nat gekamd haar met een scheiding opzij. Hij dacht dat hij daardoor wat steviger in zijn schoenen zou staan. Zijn collega’s begonnen hem Sturmbahnführer Lars te noemen. Dat was beter dan Kutje of Gleuf, zoals ze hem voor die tijd genoemd hadden. Hij deed zoals gewoonlijk alsof hij het niet hoorde.
Lars Vinge deed zijn werk zo goed als hij kon, ging geweld en nachtdiensten uit de weg, deed zijn best om in de gunst te komen bij de leiding en probeerde contact te maken met collega’s. Niemand zocht zijn gezelschap op, iedereen meed hem. Hij kreeg eczeem bij zijn neus en slaapproblemen.
Twee jaar nadat het rapport over de etnische tegenstellingen klaar was en waarschijnlijk ergens vergeten in een archief lag, belde er een vrouw van de rijksrecherche, die zich voorstelde als Gunilla Strandberg.
Ze had niet geklonken als iemand van de politie, vond hij, en zo had ze er ook niet uitgezien toen ze elkaar ontmoetten voor een lunchafspraak in Kungsträdgården. Ze was tussen de vijftig en de zestig jaar, had kort zwart haar met hier en daar een paar grijze haren, mooie bruine ogen en een gladde, jonge huid. Dat was het eerste wat hem opviel, haar huid... Ze zag er jong uit voor haar leeftijd, gezond. Gunilla Strandberg maakte een rustige, beheerste indruk, maar kon af en toe verrassen met een glimlachje. De rust die ze uitstraalde leek gebaseerd te zijn op bedachtzaamheid in combinatie met een beschouwende houding ten opzichte van alles wat er gebeurde. Die leek ze te hebben verkozen boven impulsiviteit en spontaniteit. Ze toonde rijpheid en gedroeg zich als iemand die had geleerd dat dingen soms gewoon verkeerd uitpakten. Ook daarin straalde ze intelligentie uit, ze was slim en bekwaam en bediende zich zelden van overdrijvingen of understatements. Ze bezag de wereld op een heldere en ongecompliceerde manier. Hij voelde zich de mindere in haar nabijheid, dat hinderde niet, zo hoorde het ook – hij vond het logisch.
Ze had hem verteld over het team dat ze moest samenstellen, een soort pilotproject in de strijd tegen de georganiseerde misdaad, in eerste instantie de internationale, en dat ze prioriteit hadden bij de officier van justitie om snel tot een akkoord te komen. Ze zei dat ze Lars’ rapport had gelezen en het interessant had gevonden. Lars had geprobeerd de trots te verbergen die in hem opwelde. Hij had de baan al aangenomen voordat ze hem had kunnen uitleggen wat die precies inhield.
Twee weken later verhuisde hij van het spierballenteam van Västerort naar het meer analytische team van Östermalm. Op zijn zesendertigste trok hij zijn uniform uit en hij werd een stille; hij ging meer verdienen en het drong tot hem door dat hij het verloop van zijn carrière bij de politie zo voor zich had gezien – dat het iemand zou opvallen dat hij veel meer in zijn mars had dan de andere agenten van het korps.
Nadat hij Aron en Hector een tijdje zonder resultaat had geschaduwd, was de ommekeer gekomen. Gunilla had het voorspeld, ze had gezegd dat de verpleegkundige zou opduiken en belangrijk zou worden voor het onderzoek. Hij was die voorspelling vergeten, maar toen hij die ochtend Aron Geisler voor het ziekenhuis het portier zag openhouden voor de verpleegkundige, werd hij zich weer bewust van Gunilla’s grootsheid.
Lars parkeerde voor het wijkbureau in de Brahegatan. Hij stapte het bureau binnen, knikte naar collega’s van wie hij de naam niet kende en liep door naar de hoogbouw achter het bureau.
Drie kamers op een rij, een bureau zoals alle andere, overheidsmeubilair, ordners in lichtgrenen boekenkasten, treurige kunst aan de wanden en lange gestreepte gordijnen voor de ramen die iemand daar halverwege de jaren negentig had opgehangen.