De Hoeders Van Het Verbond(36)
Ik stond naast hem en keek naar de kronkelige tekeningen op de kaart. In het echt zag het er net zo uit. 'Waar zijn de mensen?' vroeg ik. 'Die zullen wel slapen', antwoordde Olav. 'Ze moeten toch bewakers hebben!' bracht ik ertegenin. Olav zei: 'De tempelbewakers en de priesters zijn de bewakers. Meer hebben ze niet nodig. Niemand weet iets van dit grafmonument. Er zijn vijfentwintighonderd jaren verstreken sinds de bijzetting.'
'Dat is wel lang', moest ik toegeven.
We meerden aan en gingen te voet naar de tempel. Ons gevolg was gehuld in een wolk van stof en zand. Ik liep samen met Olav op het stenen pad naar de tempel toen een tengere Egyptenaar ons de weg versperde. Moedig trotseerde hij de blik van de koning. Olav lachte zelfverzekerd. 'Wegwezen, zwarte!' sprak hij. Maar de Egyptenaar verroerde zich niet. Dat moest je hem nageven. Aan zijn gezichtsuitdrukking en kleding kon ik zien dat hij waarschijnlijk een priester of een heilige man was. 'Ga weg!' herhaalde Olav. Ik zei tegen de koning dat het niet waarschijnlijk was dat deze vreemdeling onze taal sprak. 'Dan verstaat hij dit wel', zei Olav en hij trok zijn zwaard. De kleine zwarte man verroerde zich niet. Olav prikte hem met zijn zwaard. Een straaltje bloed liep van de wond naar beneden en druppelde op het zand. De Egyptenaar beefde niet. Maar zijn blik werd intenser. Hij zei iets wat we niet verstonden en viel op zijn knieën. Zijn woorden leken wel een bezwering, vond ik. Ineens trok Olav zijn zwaard terug en liet hem terug in zijn schede glijden. 'We nemen hem mee!' zei hij en hij keek naar de geknielde Egyptenaar. 'Hij kan nuttig voor ons zijn', zei de koning, vooral tegen zichzelf. Goed.
Bij de heuvel had zich een groep gewapende mannen verzameld. Olav wenkte naar de troepen achter ons en stuurde ze naar voren om de groep Egyptenaren aan te vallen.
*
Samen met Olav en enkele uitverkorenen stapte ik de lege tempel binnen, die naar balsem rook. De vloer was bedekt met mozaïek. Langs alle muren stonden godenbeelden. De ingang naar de grafkamer zat verscholen achter een tapijt achter een altaar. We trokken het tapijt naar beneden en schopten het altaar aan de kant. De grafkamer zelf was dichtgemetseld en verzegeld met mystieke dierenfiguren en symbolen die noch op runen noch op letters leken. Olav had de zes sterkste mannen uit de groep uitgekozen om een gat in de muur te slaan. Het duurde een poos. Toen het gat groot genoeg was om doorheen te kunnen, moesten we een lange, smalle trap af. De lucht was klam en warm en rook naar schimmel en steen. Een tunnel aan het eind van de trap leidde ons naar de eerste grafkamer. Olav ging als eerste naar binnen. Ik liep vlak achter hem.
Met fakkels verlichtten we de tamelijke grote ruimte. Middenin stond een kist, omgeven door houten figuren en vier lemen kruiken met sieraden en edelstenen. 'Dat is al iets', zei ik tegen de koning. De wanden waren versierd met godenfiguren en symbolen. De gedachte dat de grafkamer er al duizenden jaren zo uitzag, ontroerde me. Of misschien kwam het door de drukkende hitte en de zware lucht. We riepen een groep dragers om de kruiken naar het schip te laten brengen. Olav was ongeduldig. Met een scherpe steen gaf hij aan waar de sterke mannen de muur moesten stukslaan. Opnieuw gingen ze aan het werk met hun mokers. Het geluid ging als een speer door mijn hoofd. De galm dreunde heen en weer als een ingesloten echo. Toen waren we erdoorheen en we daalden weer een trap af naar de volgende grafkamer. Die leek precies op de vorige. Even groot en even warm. Ook hier stond middenin een kist. Er stonden vier rode lemen kruiken vol met schatten. De koning bestudeerde de oude aanwijzingen en gaf aan waar de derde en laatste grafkamer moest zijn.
De laatste muur was nog steviger dan de eerste twee en vormde één geheel met de rest van de kamer. Toch wist Olav wat er achter de stenen verborgen zat. De mannen hieven hun mokers. 'Vooruit', zei de koning. De mannen stortten zich op de muur. Het ijzer at zich met luid gedreun een weg door het steen. Kiezels spatten in het rond. Het zweet droop van de uitgeputte mannen af. Om beurten hakten twee mannen een doorgang in de muur, totdat deze meegaf en omviel. 'Zo gaat het goed', zei de koning.
Achter het gat wachtte ons een nog smallere, langere en steilere trap omlaag. Ais we zo doorgaan, dan eindigen we nog in de hel', zei Olav. Niemand lachte. Met onze fakkels in de lucht daalden we af. Tree voor tree naderden we de laatste kamer. Na de trap bracht een nieuwe tunnel ons verder de berg in. Na honderd passen werd de tunnel breder. We liepen door een zuilengang. Eindelijk waren we er.
*
De laatste kamer puilde uit van de schatten. Saffieren, smaragden en diamanten. De kandelaars en fakkelhouders waren van puur goud. Katten van zwart albast, vogels van glimmend gesteente, enorme kevers die waren opgezet of uitgehakt. We vonden lemen kruiken gevuld met geschriftrollen. 'Dit hebben we allemaal aan uw voorvader Hakon de Goede te danken', zeg ik. Lachend antwoordde de koning: 'Ik weet nu op wie ik lijk.' Om ons heen verzamelden de mannen alles wat van waarde leek. De beelden en figuren van steen en kalk lieten we staan. De dragers haalden de viskisten van de schepen en vulden die met de waardevolle spullen. Niemand had last van het gewicht van de schatten of van de warmte nu we ze eenmaal hadden gevonden. De mannen jubelden en lachten. De trap was zo smal dat ze groepsgewijs op en af moesten lopen. Elkaar op de trap passeren ging niet. Toen de sieraden en schatten verwijderd waren, beval Olav een gedecoreerde schrijn mee te nemen waarin zes kruiken met manuscripten van papyrus zaten. Ik begreep niet wat hij met teksten moest die in een taal geschreven waren die hij niet begreep. Maar koning Olav was zo dol op geschriften en vertellingen. Bovendien kon je niet ontkennen dat de schrijn van goud was.