De Hoeders Van Het Verbond(35)
De Egyptische krijgers waren kleiner dan wij. Hoewel ze getraind waren om te vechten, ontbrak het de meesten aan vechtlust en moed. Vechtend met zwaarden baanden we ons een weg over het oorlogsschip, de meeste bemanningsleden sprongen de rivier in om naar land te zwemmen, laf en onnadenkend, want die gigantische hagedissen kwamen als boomstammen aangedreven en deden zich gulzig aan hen te goed. Zelf brachten we onze schepen naar de oever en stormden het land op. Daar leek de vijand beter georganiseerd en gedisciplineerder. Maar kennelijk gedroegen we ons niet zoals ze gewend waren van vijandelijke legers. Zij hadden verschillende groepen - sommige krijgers hadden lichte wapens, andere zwaardere. Sommige reden op paarden, andere op vreemde dieren die op paarden leken met een lange nek en een bult. De zwarten vochten zij aan zij met mannen die net zo bleek waren als wij en kleine mannetjes met grote neuzen en ravenzwart haar. De Egyptenaren stelden zich op in rijen, de ene rij na de ander. De eerste rij hurkte terwijl de tweede een regen aan pijlen afschoot. Dan stond de eerste rij op en schoot. Iedere keer als een man in de eerste rij viel werd hij vervangen door een stumper uit de volgende. Toen de pijlenregen kwam, beschermden we ons door met onze schilden muren en een dak te vormen. Slechts een paar ongelukkigen onder ons werden getroffen. We wachtten onzeker een paar van die pijlenregens af, maar uiteindelijk werden we ongeduldig en op Olavs commando renden we hun brullend en schreeuwend tegemoet als een samengeraapt zootje wildemannen. Ze gooiden hun pijlen en bogen op de grond en trokken hun zwaarden en tweepuntige speren. De zwaarden waren bestemd voor man-tegen-mangevechten, maar opnieuw leek het of ze gewend waren op een andere manier te vechten. Een of andere sukkel denderde op mij af. Ik sloeg hem van me af met mijn schild. Hij viel me nog een keer aan waarop ik zijn arm afhakte. Toen stopte hij met me lastig te vallen. Er kwam een andere zwarte op me afgerend, maar hij draaide zich direct weer om toen ik mijn zwaard hief en brulde. Op hetzelfde moment kwam een zwarte reus met spitse botjes als sieraad door zijn neus, lippen en wangen. Hij viel me aan met bijl en zwaard. Eindelijk een waardige tegenstander. Ik weerde hem af met mijn schild en zag kans mijn zwaard in zijn buik te steken. Die wond stopte hem niet. Met zijn bijl hakte hij mijn schild in twee stukken terwijl het zwaard mijn schouder in ging. Ik sneed zijn buik open en zijn darmen kwamen naar buiten. Nu pas begreep de reus dat de strijd was gestreden. Met een kreun zakte hij op zijn knieën. Ik boog en bedankte hem voor een goede tweekamp. Toen hakte ik zijn hoofd af.
De lucht trilde van het geschreeuw en gebrul en er hing de sterke geur van bloed. Ik keek om me heen op zoek naar een nieuwe tegenstander. Het Egyptische leger hergroepeerde zich om de aftocht te blazen. In deze man-tegen-mangevechten misten ze de moed van het geheel. Geen van hen vocht met overtuiging. Ze vochten uit plicht. We verloren een paar honderd man in deze eerste veldslag.
Toen de Egyptische troepen zich in een roemloze stofwolk hadden teruggetrokken, zetten we onze zeiltocht over de rivier voort. Al snel kwamen we nieuwe troepen tegen, eerst op het water, daarna op land. Hetzelfde herhaalde zich: na een kort gevecht gaven de Egyptenaren zich over. We konden onze reis voortzetten.
*
Dagenlang zeilden we op de Nijl. De langgerekte waterstroom zorgde voor leven en bedrijvigheid voor de bevolking, die in huizen van steen, leem en hooi woonde. De rivier kronkelde zich als een slang door de woestijn van zand, stenen en rotsen. Olav was geïmponeerd door de nauwkeurigheid en gedetailleerdheid van de kaart. Iedere bocht die de rivier maakte, klopte met de kopie die de monnik van het Egyptische origineel had gemaakt. De roeiers, die liever open zee en een frisse wind hadden, klaagden en zeurden. Niet eerder moesten ze eerst naar links draaien, dan weer naar rechts en dan weer naar links. En dat steeds opnieuw. Enkele malen raakten we een zandbank. Hier en daar moesten we grote plakken groene algen trotseren. Langs de oevers stonden duizenden mensen. Kleine kinderen renden op de oever juichend mee. We kwamen meerdere malen handelsschepen tegen, maar die gingen allemaal gehoorzaam aan de kant voor onze vloot.
We zeilden dag en nacht, 's Avonds lagen we op onze rug op het dek en keken we naar de vallende sterren aan de hemel terwijl we de zonzoete vruchten aten die we aan boord hadden gehaald. De sikkel van de maan lag bijna horizontaal. Een vreemd gezicht.
De lucht was vol insecten, geluiden en geuren van de woestijn.
*
Op een ochtend, in alle vroegte, naderde de vloot het paleis. De gedetailleerde beschrijving in het oude geschrift: had gisteren geschreven kunnen zijn. De toegang tot het zijkanaal werd bewaakt door twee stenen jakhalzen. De grote tempel lag in de beschutting van de rotspartij. Olav liet zijn blik van de oever naar het paleis gaan en vervolgens naar de rotsen. 'Juist ja,' zei hij, 'we zijn er.'