De Dochter Van Mistral(221)
'Geen honger... meer water,' mompelde hij en kuchte weer op die afschuwelijke, naar adem snakkende manier. Het klonk alsof het geluid uit zijn ingewanden kwam; de hoest deed hem in zijn bed schudden en hij boog zich bijna door midden.
Nadine ging naar de keuken beneden en zag dat Marthe net binnenkwam; ze zag er bezorgd uit.
'Hij heeft een goede nacht gehad,' zei Nadine opgewekt. 'Ik heb hem zo'n beetje gewassen en gezorgd dat hij zich wat prettiger voelt. Hij is weer gaan slapen. Dat is het beste voor hem. Ik heb geprobeerd hem wat te laten eten, maar dat wil hij niet. Ik kan me zo goed voorstellen hoe hij zich voelt... als ik zo'n kou heb, kan ik zelfs geen voedsel ruiken. Dan drink ik alleen een beetje. Mijn dokter in Parijs zegt dat ze nog niets hebben uitgevonden dat beter is dan bedrust en vloeistof.'
'O, ik voel me zo schuldig dat ik je dit allemaal laat doen,' zei Marthe ongelukkig.
'Marthe, oude, lieve Marthe, ik kan toch wel zelf op mijn oude vader passen ... Kom, maak jij nu een lekker, sterk soepje voor hem, bouillon, en misschien krijg ik hem dan straks zo ver dat hij er wat van drinkt.'
'Vind je niet dat we de dokter in Apt moeten bellen die ook bij Madame is geweest?'
'Dan zou vader zo boos worden dat hij alleen maar zieker zou worden. Je weet dat hij er trots op is dat hij nooit iets mankeert. Ik neem niet graag de verantwoordelijkheid op me om een dokter te halen, tenzij ik zou denken dat hij echt ziek was. Hij zou er woedend om worden, net als wanneer hij een priester zou zien binnenkomen! Het enige dat hij nodig heeft is goede verzorging. Marthe, ik weet wat jij kunt doen om je nuttig te maken! Maak zo'n heerlijk geroosterde kip voor me op de manier zoals alleen jij dat kan. Ik heb zo'n honger! En een van die zalige abrikozentaarten van je, en een grote schaal met kaas, alleen voor mij. Ik droom gewoon over de kaas uit Félice. En boerenboter.'
'Dan moet ik naar het dorp toe; er is niet veel in huis.'
'Ga dan maar, ga gerust. Ik ben hier; je hoeft je nergens bezorgd om te maken.'
Die hele, lange, warme septemberdag waakte Nadine bij de ziekenkamer. Ze stond in de gang voor de half geopende deur en luisterde gretig. Mistral hoestte onafgebroken en heftig. Soms kreunde hij en riep haar naam met zo'n zwakke stem dat hij nauwelijks te horen was. Hij fluisterde om Marthe, steeds opnieuw, en hoestte weer, steeds heviger, elk uur. Maar toch met minder kracht dan eerst, dacht ze. Eenmaal, toen hij snurkte, ging ze de kamer in en vulde zijn glas met water. Beneden liep Marthe opgelucht en getroost rond, en hield zich bezig met een heerlijk maal te bereiden en het huis wat gezelliger te maken.
'Doe alle luiken open, Marthe, en neem die afschuwelijke stoflakens van de meubels. Pluk wat bloemen, leg een vuur in de salon aan ... dan ziet het er vanavond wat vrolijker uit.' Nadine gaf haar de nodige opdrachten en Marthe, verrukt over het nieuwe leven in huis, vond het fijn haar te gehoorzamen. Als Monsieur weer goed genoeg was om beneden te komen en te klagen, dan was er nog tijd genoeg om de luiken weer te sluiten.
In het midden van de nacht schrok Nadine plotseling wakker. Het leek alsof iemand haar naam had uitgeroepen, maar het was stil in huis. Ze wist dat Marthe in haar kamer achter de keuken beneden sliep. Toch ... er was iets ... wat? Ze schoot een ochtendjas aan en liep naar Mistrals kamer. En toen ze de kamer betrad merkte ze onmiddellijk dat hij stervende was. De dood vulde de ruimte, een oer-aanwezigheid, een soort ondoordringbaarheid van de lucht, een vergankelijkheid waar niets tegenop was gewassen. Eindelijk. Eindelijk!
Hij verdronk in het vocht in zijn longen. Ze kon het horen. Ze had dat vreselijke geluid nooit eerder gehoord, maar ze herkende het toch. Wat kon het anders zijn, dat verstikkende, wanhopige gegorgel? Was de stank in de kamer maar niet zo afschuwelijk... maar ze was toch niet van plan weg te gaan, niet voordat ze het allemaal zeker wist.
Nadine liep naar het raam en deed het open zodat een bries kon binnenkomen en wat van de vreselijke lucht zou wegblazen die van het bed vandaan kwam. Ze trok een stoel dicht bij het raam en deed een staande lamp vlak boven haar hoofd aan. Met al haar aandacht bestudeerde ze haar vingernagels. De lak op één ervan was stukgesprongen. O jee, op twee. Voor de begrafenis moest ze zien dat ze in Félice een manicure vond.
Er kwam een zwak nieuw geluid van het bed, een smekend geluid. Water? Kon hij nu water willen hebben terwijl hij in het vocht verdronk? Onmogelijk. Hij vocht om uit zijn woorden te komen. Het was wartaal. Lettergrepen zonder enig verband. Ze luisterde er niet meer naar.
En al gauw hielden alle geluiden van het bed op. Er was niets meer te horen. Toch bleef Nadine nog in de lichtkring van de lamp zitten. Ze wachtte totdat ze absoluut zeker wist dat ze gewonnen had voordat ze snel naar haar eigen kamer terugliep.
Ze had slaap nodig. Bij het aanbreken van de nieuwe dag zou ze gewekt worden door het licht. Deze dingen kwamen altijd zo plotseling.