De Dochter Van Mistral(219)
O, hoe vaak had ze nu al dat zelfde vervelende, nooit veranderende verslag gehoord dat steeds weer haar woede opwekte. Marthe met haar oude kraakstem zei altijd opnieuw: 'Hij is precies hetzelfde, ma petite chérie. Hij staat op, schatje, en dan ontbijt hij. Daarna sluit hij zich in zijn studio op, de hele dag; en na het diner gaat hij naar bed. Nee, hij is goed gezond; hij zegt nooit iets tegen me behalve om me te waarschuwen dat ik vreemden van hem weg moeten houden. Alsof ik dat nu nog niet weet! Wat doet hij de hele dag? Hij heeft de studio altijd op slot en ik ben niet iemand die nieuwsgierig rondneust. Sinds je moeder gestorven is, is het hier maar stil en eenzaam. Hij doet niets aan het land, de mannen heeft hij ontslagen en de machines zijn allemaal verroest. De wijngaarden en olijfbosjes zijn de schande van de buurt, maar dat kan hem niets schelen. Als ik er niet was zou hij vermoedelijk verhongeren en het niet eens merken. Ik blijf alleen maar om de nagedachtenis van je arme moeder zaliger.'
Midden september 1976 belde Marthe Pollison Nadine op om haar te zeggen dat haar vader al een paar dagen had gehoest. Hij had rustig doorgewerkt en wilde zijn routine niet verbreken, maar die morgen had hij niet uit zijn bed kunnen komen.
'Hij wil niet dat ik de dokter roep, meisje, maar ik geloof dat hij bronchitis heeft. Wat zal ik doen?'
'Niets, Marthe. Ik ben morgen in Félice. Je weet hoe hij tegenover dokters staat; maak hem maar niet van streek.'
Philippe Dalmas bood voor de vorm aan om met Nadine naar Nice te vliegen en dan met haar naar Félice te rijden, een rit van ongeveer anderhalf uur, maar Nadine wees hem af. Toen ze bij het huis aankwam, schrok ze. La Tourrello zag er verwaarloosd uit, een hoop stenen zonder leven. In de keuken liet ze zich door Marthe omhelzen. 'Wat ben je mooi... wat heerlijk om in dat vrolijke Parijs te wonen,' riep Marthe uit terwijl ze in haar nopjes om Nadine heen liep.
'Waarom is het huis zo dicht, Marthe? Waarom zijn alle luiken gesloten, en liggen er stoflakens over de meubels?'
'O, dat kan ik niet helpen; daar mag je mij de schuld niet van geven. Het zwembad is ook leeg en de tuin is overwoekerd, maar er is hier niemand die me bij het werk kan helpen. Ik heb in het huis gestoft en geveegd en de dakpannen zijn gerepareerd als het nodig was, maar je weet dat Monsieur al het huishoudelijk personeel na Madames dood heeft ontslagen, en mijn artritis wordt steeds erger, elke keer dat de mistral waait.'
'Arme Marthe; natuurlijk begrijp ik het,' zei Nadine.
'Ik heb vaak aangeboden om in de salon een vuur in de haard aan te leggen zodat hij daar 's avonds kon zitten, maar dat wilde hij nooit. Ik heb jouw kamer goed gelucht en schoongemaakt, vanmorgen nog, en ik zal het eten in de eetkamer opdienen, als je dat wilt, of bij mij in de keuken. Hoe lang kan je blijven?'
'Totdat ik zeker weet dat hij beter is,' had Nadine geantwoord, en was de trap naar Mistrals kamer opgegaan.
'Verdomme, waarom kom jij hier,' blafte Mistral tegen haar zodra ze binnenkwam. 'Het was te laat om je tegen te houden toen die verdomde Marthe me vertelde dat je kwam.'
'Marthe maakte zich zorgen om u.'
'Ze is een oude bemoeial. Seniel! Ik heb een zware kou. Het enige dat ik nodig heb is een paar dagen in bed.'
'Vindt u niet dat ik de dokter moet bellen?'
'Doe niet zo belachelijk. Ik heb nog nooit in mijn leven een dokter nodig gehad. Ik heb er ook nu geen nodig; het enige dat ik nodig heb is rust.'
'Marthe denkt dat het bronchitis is.'
'Ze weet niet waar ze het over heeft. Is zij in staat een diagnose te stellen? Laat me alsjeblieft met rust.'
'Hebt u niet te hard gewerkt?' vroeg Nadine.
'Te hard gewerkt? Heb je er wel enig idee van wat dat betekent? Ik werk, dat is alles. Werk is werk.' Hij hoestte, een harde, onverwachte en oncontroleerbare hoest.
'Verdwijn,' zei hij toen hij weer adem kon krijgen. 'Straks besmet ik je nog.' Hij nam een slokje water uit een glas dat naast zijn bed stond.
'Nee, vader, ik blijf u nog wat langer gezelschap houden. Trekt u zich van mij maar niets aan. Ik zit hier alleen maar.'
Mistral sloot onverschillig zijn ogen; al gauw viel hij in een lichte slaap en snurkte af en toe. Nadine kon haar ogen niet van hem afhouden. Was dit de man waarvan Marthe zei dat hij goed gezond was? Misschien kwam het alleen maar omdat Marthe het niet gemerkt had, ze zag hem elke dag. Maar Mistral was zo mager dat zijn lichaam alleen maar een lange, vreemde ribbel onder het beddengoed maakte. Ze zat op de stoel naast zijn bed en merkte dat zijn lichaam vies en naar zweet rook. Ze schudde vol afschuw haar hoofd.
Hij was een taaie, oude man en pas vijfenzeventig. Tot gisteren had hij nog net als altijd kunnen werken. Wie weet wat voor reservekrachten er nog in dat lichaam aanwezig waren ? Toen zij nog klein was, was hij voor haar de sterkste man in de wereld geweest. Grote schilders, net als grote dirigenten, leken het eeuwige leven te hebben als ze er niet in slaagden zichzelf al in hun jeugd op de een of andere manier om te brengen. Zijn optreden was in geen geval dat van een man die dacht dat hij in levensgevaar verkeerde.