Blauwe maan(3)
‘Ik ben bijna klaar met mijn huiswerk.’ Ik schuif mijn laptop naar achteren alsof ik hem net nog gebruikt heb.
‘Heb je al gegeten?’ Ze leunt tegen de deurpost en kijkt me aan met toegeknepen ogen en een wantrouwende blik. Haar aura beweegt naar me toe als een draagbare leugendetector waarvan zij niet weet dat ze die altijd bij zich heeft.
‘Ja, natuurlijk,’ antwoord ik. Ik glimlach en doe mijn best om oprecht te klinken, maar het voelt behoorlijk nep.
Ik vind het vreselijk te moeten liegen. Vooral tegen haar. Na alles wat ze voor me gedaan heeft, nadat ze me in huis genomen heeft toen mijn hele familie is verongelukt. Ik bedoel, ze was niet verplicht om dat te doen. Ze mag dan mijn laatst overgebleven familielid zijn, maar dat betekent niet dat ze niet kon weigeren. En ik durf te wedden dat ze vast de helft van de tijd spijt heeft van die beslissing. Haar leven was een stuk eenvoudiger voor ik kwam.
‘Iets anders dan dat rode drankje, bedoel ik.’ Ze knikt in de richting van het flesje dat op mijn bureau staat, met daarin de rode vloeistof met de vreemde, opaalkleurige glans. Het smaakt bitter, maar ik vind het al minder vies dan in het begin. Dat is maar goed ook, want als ik Damen zo hoor, dan moet ik dit altijd en eeuwig blijven drinken.
Het is niet zo dat ik geen voedsel kán eten, maar meer dat ik dat niet wil. Mijn zogenaamde onsterfelijkheidsdrank bevat alle voedingsstoffen die ik ooit nodig kan hebben. En hoe veel of weinig ik er ook van drink, ik voel me daarna altijd vol.
Maar ik weet wat zij denkt. Niet alleen omdat ik haar gedachten kan lezen, maar omdat ik precies hetzelfde dacht over Damen. Het irriteerde me mateloos als ik zag hoe hij zijn eten rondschoof op zijn bord en alleen maar deed alsof hij ervan at. Tot ik achter zijn geheim kwam, in elk geval.
‘Ik, eh… ik heb eerder op de avond al iets gegeten.’ Ik probeer niet op mijn lip te bijten, naar haar te blijven kijken en vooral niet ineen te krimpen, want daarmee verraad ik mezelf altijd. ‘Samen met Miles en Haven,’ voeg ik er vlug aan toe in de hoop het ontbreken van vieze vaat te verklaren. Tegelijkertijd bedenk ik dat ik ook weer niet te veel details moet geven, dan kan ik net zo goed het woord ‘leugenaar’ met rode stift op mijn voorhoofd schrijven. Bovendien is Sabine als advocaat en een van de beste pleiters van haar firma bijzonder bedreven in het herkennen van leugens. Al bewaart ze dat talent voornamelijk voor haar werk. In haar privéleven kiest ze ervoor om te geloven in de goedheid van de mens.
Behalve vandaag. Vandaag gelooft ze geen woord van wat ik zeg. In plaats daarvan kijkt ze naar me en zegt: ‘Ik maak me zorgen om je.’
Ik draai rond op mijn stoel zodat ik haar aankijk en het lijkt alsof ik opensta voor dit gesprek over haar bezorgdheid. Maar ik begin paniek te voelen. ‘Alles is oké met mij,’ zeg ik knikkend en glimlachend opdat ze me gelooft. ‘Echt waar. Mijn cijfers zijn goed, ik kan het goed vinden met mijn vrienden, Damen en ik zijn…’ Ik val stil en realiseer me dat ik nooit eerder met haar over mijn relatie gepraat heb. Ik heb er nooit een naam aan gegeven en het eigenlijk voor me gehouden. Ook al ben ik de zin begonnen, ik heb geen idee hoe ik hem moet afmaken.
Ik bedoel, het klinkt zo plat en simpel om te zeggen dat we vriendje en vriendinnetje zijn. Vooral als je kijkt naar onze geschiedenis, naar vandaag en naar onze toekomst samen. Met alles wat we samen al hebben meegemaakt zijn we wel meer dan dat. Toch ben ik niet van plan om hardop te zeggen dat we nu zielsverwanten zijn of eeuwig bij elkaar zullen blijven. Nee, dat klinkt veel te eng en klef. Om eerlijk te zijn, hang ik er liever helemaal geen label aan. Op dit moment ben ik al genoeg in de war van alles. Wat moet ik haar dan vertellen? Dat we al eeuwen van elkaar houden, maar dat het desondanks nooit gelukt is om veel meer te doen dan elkaars hand vasthouden?
‘Nou ja, met Damen en mij… gaat het ook goed,’ weet ik uiteindelijk te stamelen. Ik slik als ik besef dat ik ‘goed’ zeg, niet ‘geweldig’. Dat is misschien wel de eerste waarheid van vandaag.
‘Hij was dus inderdaad hier.’ Ze zet haar bruine, leren koffertje op de vloer en kijkt me aan. Allebei beseffen we dat ik wel heel eenvoudig in die advocatenval gelopen ben.
Ik knik en geef mezelf een figuurlijke klap voor mijn kop omdat ik erop heb aangedrongen dat we hier bleven en niet naar zijn huis zijn gegaan, wat hij liever had gehad.
‘Ik dacht al dat ik zijn auto langs zag scheuren.’ Ze laat haar blik glijden naar mijn onopgemaakte bed met de kussens overal en de omgeslagen sprei. Als ze zich weer naar mij omkeert, krimp ik ineen, vooral omdat ik kan aanvoelen wat ze nu gaat zeggen.
‘Ever.’ Ze zucht. ‘Het spijt me dat ik niet vaker thuis ben en dat we niet vaker dingen samen kunnen doen. Het lijkt wel alsof we nog steeds aan elkaar moeten wennen, maar ik wil dat je weet dat ik er voor je ben. Als je ooit met iemand wilt praten, dan weet je me te vinden.’