Blauwe maan(9)
Wanneer ik aankom bij de tafel, is het niet bepaald de hereniging waarop ik hoopte. Naast Damen zit een nieuwe jongen, op mijn plek, en hij eist zoveel aandacht op dat Damen me nauwelijks ziet staan.
Ik leun tegen de rand van de tafel en kijk toe hoe iedereen in lachen uitbarst om iets wat de nieuwe jongen zegt. Ik wil niet storen of onbeleefd overkomen, dus ga ik maar tegenover Damen aan tafel zitten in plaats van naast hem, zoals anders.
‘O wauw, dat is echt een goeie!’ zegt Haven terwijl ze naar voren leunt en heel vluchtig de hand van de jongen aanraakt. Ze glimlacht naar hem op een manier die duidelijk maakt dat ze Josh – volgens eigen zeggen haar zielsverwant – tijdelijk uit haar geheugen heeft gewist. ‘Jammer dat je dat gemist hebt, Ever. Hij is zo ontzettend grappig dat Miles zelfs even vergeet zich druk te maken om zijn puist!’
‘Fijn dat je me er weer aan herinnert,’ bromt Miles. Zijn vinger glijdt naar zijn kin, op zoek naar de puist, maar kan hem niet vinden.
Zijn ogen worden groot en hij kijkt ieder van ons beurtelings aan voor een bevestiging dat het kolossale ding – vanochtend nog de eerste nagel aan zijn doodskist – echt is verdwenen. Meteen vraag ik me stilletjes af of dat door mij komt, omdat ik de plek vanochtend aangeraakt heb op de parkeerplaats. Dat zou betekenen dat ik echt magische, genezende krachten bezit!
Ik heb mijn gedachte nog niet geformuleerd of de nieuwe jongen merkt op: ‘Ik zei toch dat het zou werken. Dat spul is briljant. Houd de rest maar bij je voor het geval dat hij terugkomt.’
Met half dichtgeknepen ogen vraag ik me af hoe de jongen genoeg tijd gehad heeft om actie te ondernemen voor Miles’ huidproblemen als ik hem nu pas voor het eerst ontmoet.
‘Ik heb hem een zalfje gegeven,’ legt hij uit en hij draait zich naar mij toe. ‘Miles en ik zitten in dezelfde mentorgroep. Ik ben Roman, trouwens.’
Ik kijk hem aan en zie een vrolijk gele aura rondom hem. De aura lijkt me te wenken, alsof ze me een vriendschappelijke knuffel wil geven. Dan kijk ik naar zijn diepdonkerblauwe ogen, zijn gebruinde huid, zijn warrige, blonde haren en zijn gemakkelijke kleren die precies hip genoeg zijn. Hij mag er dan goed uitzien, toch wil ik het liefst maken dat ik wegkom. Zelfs als hij een nonchalante, zoetsappige glimlach laat zien van het type dat de knieën van menig meisje laat knikken, voel ik me zo gespannen dat ik het gebaar niet kan beantwoorden.
‘Jij bent vast Ever,’ zegt hij terwijl hij zijn arm weer langs zijn zij laat hangen. Ik heb niet eens gezien dat hij die uitstak om me de hand te schudden.
Met een blik opzij zie ik dat Haven geschokt is door mijn slechte manieren, al heeft Miles het te druk met in de spiegel kijken om te merken dat ik iets stoms heb gedaan. Dan steekt Damen zijn hand onder de tafel naar me toe en geeft me een kneepje in mijn knie. Ik schraap mijn keel, kijk Roman weer aan en zeg: ‘Eh, ja, ik ben Ever.’ Weer schenkt hij me die brede, stralende glimlach en nog steeds heeft het geen enkel effect. Ik voel me hooguit nerveus en een beetje misselijk worden.
‘Zo te merken hebben jij en ik een hoop gemeen,’ zegt hij, al kan ik me niet voorstellen waar hij op doelt. ‘Ik zat twee rijen achter je bij geschiedenis. Ik zag dat de overhoring je moeite kostte. Eindelijk een meisje dat bijna net zo’n hekel heeft aan geschiedenis als ik, dacht ik toen.’
‘Ik heb er geen hekel aan.’
Wacht, dat ging te vlug, nu klinkt het defensief. Vooral met die scherpe toon in mijn stem waardoor iedereen me nu aanstaart. Daarom kijk ik naar Damen, in de hoop bevestiging te krijgen. Ik kan toch niet de enige zijn die merkt dat er iets raars is aan de stroom energie die bij Roman vandaan komt en regelrecht naar mij vloeit?
Maar Damen haalt zijn schouders op en neemt een slokje van zijn rode drank alsof alles volkomen normaal is en hij niets gemerkt heeft. Dus draai ik me terug naar Roman en besluit in zijn gedachten te duiken. Zo kan ik afluisteren wat hij denkt, al blijkt dat algauw weinig om het lijf te hebben. Zijn gedachten zijn kinderachtig, dat wel, maar verder goedaardig. Wat dus betekent dat het niet aan hem ligt, maar aan mij.
‘Echt waar?’ vraagt Roman met opgetrokken wenkbrauwen als hij vooroverleunt. ‘Al dat gegraaf in het verleden, het onderzoeken van al die oude plaatsen en periodes, de persoonlijke geschiedenis van mensen die eeuwen geleden leefden en nu totaal niet meer relevant zijn? Dat vind je dus niet erg? Niet stomvervelend en saai?’
Nee, denk ik. Tenzij die mensen, plaatsen en jaartallen iets te maken hebben met mijn vriendje en de zeshonderd jaar van zijn uitbundige leven, dan wel.
Dat zeg ik natuurlijk niet hardop; ik denk het alleen maar. Verder haal ik mijn schouders op. ‘Het ging prima. Sterker nog, het was helemaal niet moeilijk. Ik heb er een hoog cijfer voor gekregen.’