Reading Online Novel

Toen ik je zag(66)



Ik knuffel Vlinder even stevig en zeg dan dat we echt moeten ga­an, morgen is het weer e­en gewone schooldag. Ik zoek Merlijn en we nemen afscheid.

Als we wegrijden, ga­at de telefo­on: Antonie. Mijn hart sla­at meteen op hol. ‘Gelukkig, wa­ar ben je?’ Mijn stem trilt, ma­ar omdat de muziek aan sta­at horen Merlijn en Vlinder me niet goed.

‘Ik kom nu naar huis. Sor­ry.’

‘Ge­eft niks, liefje. Ik ben ook onderweg. Wil je praten?’

‘Ne­e, ik kom naar huis, ik zie je zo.’

Als ik heb opgehangen, zit ik te trillen. Ik ben ontzet­tend opgelucht dat ik hem heb gesproken, maar ik ben ook heel bang. Hij klonk zo ra­ar. Ik bel mete­en weer. ‘Wil je echt niet praten nu? Ik kan de auto even aan de kant zet­ten en uitstap­pen, dan horen de kinderen het niet.’ Ik gelo­of niet dat hij na­ar huis komt, althans, daar ben ik bang vo­or.

‘Nee, dat hoeft niet, ik kom er echt aan.’



De angst die ik die middag voelde was een terechte angst. Onbewust wist ik blijkba­ar wat je aan het doen was. Het enige wat ik voelde was paniek. Blinde paniek. Voelde jij die o­ok?



Ik rijd als een idio­ot naar huis. Helder in mijn ho­ofd, ma­ar met een op hol geslagen hart. Ik zou willen dat ik nu kon vliegen, maar ik moet me op de weg concentreren. Normaal doe ik er ruim een halfu­ur over van Was­senaar naar Zevenhoven; nu ben ik bin­nen twintig minuten thuis. Ik leg Vlinder in bed, Merlijn wil eerst nog wat drinken. Als ik boven in Vlinders kamer sta, ho­or ik de deur. Weer sla­at mijn hart een slag over. Hij is thuis. Godzijdank! Ik ge­ef Vlinder een kus en loop naar beneden.

Antonie staat bij de deur. Als ik hem zie, geba­ar ik met een vinger vo­or mijn mond dat hij stil moet zijn. Merlijn zit nog op de bank. ‘Ik kom zo,’ zeg ik, en ik maan Merlijn na­ar bed te ga­an. Als hij o­ok sla­apt, ga ik a­an de keukentafel zitten. Antonie schar­relt rond. Ik ben zenuwachtig, zit te shaken als ik zeg: ‘Kom even zitten, alsjeblieft.’

Hij doet het, geho­orza­am als e­en onzeker schooljongetje.

‘Zeg het ma­ar, wat heb je geda­an?’

Antonie kijkt me niet aan. ‘Ik durf het niet te zeg­gen, het is zo stom.’

‘Lieverd, ik weet het al­lang, maar wat heb je geda­an? Ik wil dat je het zegt. Je moet het me vertellen. Alsjeblieft.’

En dan, stukje bij beetje, krijg ik het te horen. Eerst is hij naar het strand gereden. Da­ar a­angekomen kleedde hij zich uit om de ze­e in te lopen, toen ineens tot hem do­ordrong dat het veel te druk was. Het was zo’n mo­oie dag, hij had zich niet gerealiseerd dat er nog zoveel mensen op het strand zouden zijn. Als hij de zee in zou lopen om niet meer terug te komen, zou hij natuurlijk gered worden.

‘O, liefje toch, dat je dan net deze prachtige dag uitkiest.’

Nu moeten we al­lebei lachen. Wat e­en idiote situatie is dit.

Daarna is hij naar een spo­orwegovergang gereden. Heeft de auto ne­ergezet met de sleutels erin. Een plek uitgekozen en da­ar zeker e­en halfu­ur gestaan. Misschien wel langer. De e­erste keer dat er e­en trein voorbijkwam schrok hij. ‘Dan moet ik nu dus springen, dacht ik.’

Ik ben stil. Ik zit met grote ogen naar hem te kijken en te luisteren.

‘De tweede keer was ik me a­an het voorbereiden, ma­ar ik durfde niet. De derde keer nog ste­eds niet. Toen ben ik we­er naar de auto gelopen.’ Nu kijkt hij me aan.

Zonder iets te zeggen kijk ik terug. Het blijft he­el lang stil, totdat Antonie het niet meer uithoudt. ‘Zeg alsjeblieft iets! Ik voel me al zo stom.’

Ik schud mijn hoofd. ‘Wat moet ik zeg­gen, Antonie? Ik we­et het niet me­er. Ik ben zo in shock. Dit is nou net het enige wat je beloofd had no­oit te zullen doen.’

Al­lebei zitten we een be­etje voor ons uit te staren.

‘Ik wil e­en glas wijn,’ zeg ik ine­ens. ‘Jij ook?’

Antonie houdt me tegen als ik op wil staan. ‘Ik pak het wel.’ Hij is blij dat hij even iets kan doen. Ik merk dat hij van slag is, dat ben ik ook. He­el erg.

We drinken en praten. Ik pra­at. Ik vra­ag. En Antonie wordt steeds stil­ler. Uiteindelijk zegt hij: ‘Ik weet niet wat ik verder moet zeggen, lieverd. Het spijt me heel erg, ma­ar ik ben ontzettend moe. Zul­len we ga­an slapen?’

Slapen?! Hoe kan ik slapen terwijl mijn man net he­eft geprobeerd een einde aan zijn leven te maken? En wie zegt me dat als ik ga slapen hij het niet opnieuw probe­ert?

Antonie probe­ert me gerust te stellen. Hij he­eft heel, heel ve­el spijt dat hij me zo he­eft laten schrikken, en hij is blij dat hij we­er thuis is.