Reading Online Novel

Toen ik je zag(64)



Wat een timing. Ik vertel hem het hele verhaal. Na een lang en fijn gesprek ga ik slapen. Ik ben kapot, maar voel me toch ook iets beter.

De dag erna spreek ik af met Medina en langzaam kom ik weer een beetje tot mezelf. Hoe verdrietig de hele situatie me ook maakt, het is goed om even afstand te nemen.



Mijn dagboek:



Lieve Antonie,

Ik probeer te kijken naar de dingen die je tegen mij zegt en die je mij verwijt. Ik zou blind zijn voor bepaalde aspecten van jou. Ik zie niet hoe goed het met je gaat. Misschien heb je wel gelijk. Maar dan begrijp ik nog steeds niet waarom we zo’n ruzie hebben en waarom jij je zo aangevallen voelt als we het over jou hebben. We hebben het toch ook over mij? Ook al is het niet leuk en confronterend, dat hoort bij een relatie.

Ik zit nu in Amsterdam en ben eigenlijk heel gelukkig. Ik kijk om me heen, zie de stad en de mensen, en geniet. Ik ben blij met wie ik ben, maar ik mis mijn kindjes en hoop dat wij eruit komen.

Misschien weet jij niet hoeveel zorgen ik me al heel lang maak. We hebben samen zoveel meegemaakt, ook veel zware en negatieve periodes. Ik denk dat mijn grens veel lager lag dan ik aangaf en daar kom ik nu achter. Ik denk ook dat het een wond is met een korstje dat nog niet is geheeld. Waardoor ik, als je nu bij die grens komt, te heftig reageer. En ik denk dat jij ook zoiets hebt, iets waardoor je zo heftig reageert.

Je bent nu geen aimabel mens, je kunt zomaar ineens ontploffen, en dat voelt onveilig. Ik wil een liefdesrelatie, geen strijdrelatie. Wil jij dat ook?



Het is prettig om dingen op te schrijven. Ik wil helderheid, in mijn hoofd en in onze relatie. De discussies en ruzies vertroebelen alles en als ik niet helder ben, functioneer ik slecht.

Na mijn vertrek is het in Zeeland rustiger geworden en na twee dagen ga ik er weer naartoe. De jaarlijkse familieweek is voorbij, maar we hadden afgesproken nog twee weken op het huis van Antonies ouders te passen, die nu op Goeree-Overflakkee wonen. Het is jammer dat ik de anderen niet meer heb gezien, maar ik ben blij dat zij nog een paar fijne dagen hebben gehad.

Tot mijn opluchting is Antonie blij me weer te zien. Ik houd een beetje afstand, omdat ik niet weet hoe het er nu met hem voorstaat. We doen ons best om het gezellig te hebben, maar ik loop op mijn tenen. Antonie ontploft af en toe nog steeds, het maakt me ongerust en erg nerveus. Wanneer houdt dit op? Houdt het ooit op?

Op een middag staan we in de keuken te ruziën. De aanleiding weet ik niet meer, maar op alles wat ik vraag of zeg reageert hij allergisch. Hij is woedend dat ik me met zijn leven bemoei. ‘Ik ben zó klaar met dat gezeur van jou!’

‘Antonie, kun je alsjeblieft normaal praten? De kinderen kunnen ons horen.’

‘Stel je niet aan! Ze horen helemaal niets!’ roept hij nog, als Merlijn ineens in de keuken staat.

‘Willen jullie alsjeblieft ophouden met ruziemaken? Vlinder zit boven aan de trap en ze is heel verdrietig,’ zegt hij.

Verschrikt kijk ik Antonie aan. Hij negeert mijn ik-zei-het-je-toch-blik en wil naar Vlinder toe, maar ze staat al in de keuken. Achter Merlijn aan is ze naar beneden gelopen. ‘Liefje, papa en mama hebben geen ruzie. Nou ja, alleen een beetje, maar dat is helemaal niet erg. Want al zijn we even boos, we houden heel veel van elkaar en het komt wel weer goed,’ bezweren we.

Maar het komt niet goed. Die middag zouden we met z’n vieren naar het circus gaan, maar Antonie besluit ons alleen te brengen en later weer op te halen.



Was het zo erg? Kon je niet anders dan mij de hele tijd van je af slaan? Had je ruimte nodig? Waarom raakte je zo in paniek als ik zei dat ik me zorgen maakte? Deed je dat zelf al genoeg?



Elke keer als we elkaar zien heb ik het idee dat ik hem lastigval, hem stoor. Ik herken hem gewoon niet meer. Als Antonies ouders terugkomen, gaat het weer even beter. De laatste dagen in hun huis laat ik Antonie zoveel mogelijk met rust en ga met de kinderen mijn gang. Als hij erbij is, is het meegenomen; zo niet, jammer dan. We eten, gaan naar het strand, gaan naar bed. Op het oog lijkt het zelfs weer gezellig. Dat ik op eieren loop, ben ik inmiddels gewend. Het is zo ongeveer mijn tweede natuur geworden. Toch ben ik blij als we na een paar dagen weer naar huis gaan. Niet omdat ik denk dat het daar beter zal gaan, maar daar zijn meer vluchtwegen. Kan ik ook mijn eigen dingen doen.

Nog steeds is Antonie maniakaal aan het twitteren. Ik weet het omdat vrienden mij bellen en voorzichtig vragen of het wel goed met hem gaat; ’s nachts is hij urenlang berichten aan het plaatsen. Als ik het hem vraag, reageert hij boos. ‘Nu is het wéér niet goed! Ben ik eens úít bed, klaag je weer. En het valt allemaal reuze mee. Je moet al die paniekzaaiers niet geloven, ze overdrijven.’

Natuurlijk valt het niet mee. Antonie lijkt wel high. Het maakt me bang en dat zeg ik hem. ‘Je bent zo extreem in alles wat je doet.’ Manisch… ik durf het woord niet te gebruiken, want er valt op zulke momenten niet over te praten. Voortdurend krijg ik naar mijn hoofd geslingerd dat ik jaloers ben, niet zo moet zeuren. Dus houd ik mijn mond. Dom? Misschien, maar ik ben in zijn manische periodes allang blij dat hij zich weer beter voelt en niet down in bed ligt. Dat haat ik inmiddels het meest van alles.