Reading Online Novel

Toen ik je zag(63)



De volgende ochtend vraag ik Antonie of hij alsjeblieft eerst de brief wil lezen voordat hij iets zegt. Na het lezen reage­ert hij lief en begripvol, hij zegt dat hij nu wel iets me­er van mijn zorgen begrijpt.

Vanaf dat moment is Antonie rustiger, wat me enorm oplucht. De week is dan al wel bijna vo­orbij en ik ga net zo gesloopt naar huis als ik was. Mis­sie mislukt.



Ik was continu bezig om onze relatie te red­den. Ik dacht dat waar er twe­e vechten, er twee schuld heb­ben. Dat er niets mis was met mij had ik niet door. Dat jij ziek was zag ik niet. Het besef dat je hulp nodig had werd overschaduwd do­or mijn angst dat we uit elka­ar dreven. Ik kon niet genoeg afstand nemen en zien wat er werkelijk a­an de hand was.





24





Iedere zomer gaan we e­en weekje naar het familiehuis in Ze­eland met Antonies nichtje Fransje en ha­ar kinderen, en zus Liesbeth met haar man Frans en hun kinderen. Het is altijd he­el gezel­lig, maar deze keer is de start niet goed. Vo­or vertrek heb­ben Antonie en ik weer een enorme discussie en hij besluit met zijn eigen auto te ga­an. Hij is zo geïrriteerd dat hij absolu­ut niet samen met mij in een auto wil zitten. Merlijn he­eft e­en vriendje bij zich, de jongens rijden met Antonie mee. Ik heb geen zin in nog me­er heibel en vind het eigenlijk wel zo rustig. Het WK-voetbal is in volle gang, Nederland speelt die dag en ze nemen allema­al oranje spul­len mee. Antonie rijdt in de Cadil­lac, uit de ramen hangen allema­al oranje vlaggetjes, over de top maar wel leuk. Ze hebben de gro­otste lol met elka­ar.

Ik verheug me enorm op e­en weekje samenzijn met iedere­en. Fransje en wij doen dit nu al bijna tien jaar, Liesbeth en Frans zijn er voor de derde ke­er bij. Ik kijk ernaar uit om weer even met anderen op te trekken en te kunnen lachen, en ik hoop dat het Antonie en mij goed zal doen. Thuis zitten we zo op elkaars nek, om niets krijgen we ruzie. Het lastigste is dat ik het niet meer zie aankomen en als ik Antonies plotselinge woedeaanvallen en irritatie probeer te begrijpen door erover te praten, wordt het alleen maar erger. Omwille van de kinderen houd ik dan maar mijn mond. Ik geef een draai aan het gesprek en probeer het leuk te houden. Dat hij mij hiermee op afstand houdt is pijnlijk, maar ik slik het.

Het is heerlijk weer in Zeeland, dus we kunnen naar het strand. Niets lijkt een relaxte week in de weg te staan, maar het pakt helaas anders uit. Hoe gezellig we het met zijn allen ook hebben, zodra Antonie en ik alleen zijn is het bonje. Waarover? Ik heb geen idee. Alles wat ik zeg of doe is verkeerd. Het is dodelijk vermoeiend, nog erger dan thuis. Ik probeer de schijn op te houden, maar al snel heeft iedereen in de gaten dat het helemaal niet goed gaat. ‘Wat is er?’ wordt er voorzichtig gevraagd. Het is eigenlijk wel een opluchting dat ook anderen nu merken dat Antonie erg druk is, veel en opgewonden praat, altijd in discussie gaat, verontwaardigd doet en boos is op mij. ‘Ik weet het niet,’ antwoord ik. Ik ben inmiddels heel erg in de war. De ruzies worden te erg.

Als iemand op een avond aan Antonie vraagt waarom hij zo doet, draait hij de boel om. ‘Waar hebben jullie het over? Met mij is er niets aan de hand, ik voel me juist beter dan ooit!’ Als hij geen bijval krijgt, loopt hij weg.

Pas uren later verschijnt hij weer, zonder te hebben gebeld, zonder onze telefoontjes te hebben beantwoord. Ik weet niet meer waar ik het moet zoeken van ellende en vind het verschrikkelijk dat het de hele tijd over ons gaat. Het is voor de anderen ook vakantie. Het lijkt me uiteindelijk beter dat ik een paar dagen naar Amsterdam ga. Ik loop naar de slaapkamer om mijn spullen te pakken. Daar tref ik Antonie, en weer krijgen we een discussie.

‘Het is wel goed dat je gaat,’ zegt hij doodleuk. ‘Dan kun je even nadenken over je gedrag.’

Ik kijk hem aan. ‘Sorry? Dat is de omgekeerde wereld, Antonie. Ik word hier helemaal gek van. Jij doet raar, niet ik.’

Antonie verdraait nu alles. Hij antwoordt: ‘Ach Isa, Fransje zei ook al dat je zo op mijn lip zit.’

Vlak voor ik wegga, loop ik toch nog even naar haar toe. ‘Heb je dat echt gezegd, Fransje?’ informeer ik voorzichtig.

Ze ontploft bijna. ‘Ik heb juist gezegd dat hij niet zo op jóúw lip moest zitten!’

Het stelt me een beetje gerust, maar ik voel me vooral verdrietig. Nadat ik de kinderen heb geknuffeld, verlaat ik geëmotioneerd het huis en rijd naar Amsterdam, waar ik een nachtje bij Antonies broer Kristiaan mag logeren. Ik moet even tot rust komen en mezelf hervinden, want mijn hoofd is op dit moment een razende tornado.

Het is fijn om te praten met iemand die Antonie goed kent en van hem houdt. Als ik naar bed ga weet ik in ieder geval dat ik niet gek ben, wat ik onbewust toch steeds weer denk. Steeds twijfel ik aan mijn eigen oordeel, vooral ook omdat Antonie zo snel en slim is. Maar wat hij in Zeeland heeft gedaan valt niet anders te interpreteren dan dat hij is doorgeslagen.Vlak voor ik wil gaan slapen, belt Barry. ‘Hoe gaat het?’