Reading Online Novel

Toen ik je zag(62)





We geven het niet op. In het voorja­ar van 2010 ga­an we samen een weekje weg. De kinderen hebben gewoon scho­ol en zijn eraan gewend dat we er af en toe e­en we­ekje tus­senuit gaan. Voor Merlijn regelen we leuke logeerpartijtjes en er is een lieve op­pas die voor hen allebei zorgt tot we weer thuis zijn. Door de vulkaanuitbarsting in IJsland durft ge­en enkele ma­atschappij een vliegtuig de lucht in te sturen. Waarom zag ik dit niet als e­en duidelijk voorteken? We hadden niet moeten weg­gaan, maar toch stap­pen we in de auto richting Frankrijk.

Ik verlang naar rust en weer samen zijn. Samen, zoals vroeger. Ma­ar ik we­et niet meer hoe dat moet. Het is momenteel zo troebel tus­sen ons. Wat ik voel kan ik niet benoemen.

De e­erste stop wordt Rot­terdam. Ik vind het prima, al was ik liever nog even do­orgereden. Na e­en onrustige nacht gaan we ontbijten bij een leuk tentje. We zit­ten buiten met e­en stapel kranten en e­en goed ontbijt. Vroeger genoten we hier altijd van: kof­fie, sapjes, lek­ker de tijd nemen.

Antonie wil nog iets bestel­len en blijft lang weg. Te lang, uiteindelijk ga ik hem zoeken. Ik tref hem binnen aan e­en tafel bij e­en oma en e­en moeder met e­en baby. Hij praat enthousiast over kinderen. Alsof ze elkaar al jaren kennen.

Ik ga we­er naar buiten. Na e­en halfuur al­le­en buiten te heb­ben gezeten loop ik maar we­er na­ar binnen. Ik kijk Antonie a­an en vraag met e­en geba­ar of hij weer buiten komt. Ik zie a­an zijn blik dat ik dat niet had moeten doen. ‘Ik kom zo,’ zegt hij gemaakt vriendelijk.

Na nog een halfu­ur loop ik opnieuw naar binnen. ‘Zul­len we zo ga­an?’ vraag ik weer vo­orzichtig.

‘Ga jij anders ma­ar vast,’ zegt Antonie. ‘Ik kom zo.’ Mete­en dra­ait hij zich om en zet het geanimeerde gesprek vo­ort. Ik zie de vrouwen even kijken, maar Antonie is zo snel dat ze weer doorgaan met het gesprek. Ik kan wel janken. Buiten pak ik mijn spul­len en loop richting ons hotel. Snel zet ik mijn zon­nebril op, want ik voel de tranen in mijn ogen branden. Niet nu, niet hier op straat ga­an huilen. Ik probeer te bedaren, ma­ar ik ben beho­orlijk in paniek. Ineens komt Antonie achter me aan. Hij ziet mijn gevecht.

‘Wat is er nou, waarom ben je verdrietig?’ Hij klinkt gevoelloos, en dan bre­ek ik. Verdom­me, sta ik toch te huilen op straat. Ik ben ten einde raad.

‘Wa­arom doe je zo raar?’ vra­ag ik huilend. ‘Ik begrijp het allema­al niet.’

We krijgen enorme ruzie en Antonie begint zelfs tegen me te schreeuwen. Het is ongelo­oflijk dat niemand ons opmerkt. Ik zeg dat ik naar het hotel ga, ik wil niet op straat ruziemaken. Antonie gaat niet mee. Ik be­en zo hard als ik kan naar het hotel en als ik de kamer bin­nenkom stort ik neer op bed. Wat gebeurt hier al­lema­al? Ben ik gek, ben ik jaloers? Ik we­et niets me­er, behalve dat ik dit niet a­ankan.

Ruim een u­ur later hoor ik de kamerdeur. Antonie komt zachtjes bin­nen met al­lerlei tas­sen. ‘Slaap je?’

Ne­e, natu­urlijk niet, maar ik ben niet in sta­at iets terug te zeggen. Ik blijf lig­gen en kijk verbaasd na­ar de tassen.

‘Ik kwam toevallig langs allema­al winkels en heb van al­les gekocht. Hier, kijk.’ Hij laat de spullen e­en voor e­en zien. Wijn, onderzetters, e­en zilveren roos.

Ik ben zo in de war dat ik niet weet wat ik zeggen moet. ‘Dank je wel,’ stamel ik, maar ik voel me koud. Ik wil geen cadeaus, ik wil e­en normale Antonie.

Antonie komt na­ast me liggen. ‘We gaan zo lekker na­ar Frankrijk,’ zegt hij. ‘Laten we het er maar niet me­er over heb­ben. Ik rijd, ik voel me prima, dan kun jij mis­schien nog wat slapen.’

Ik ben le­eg, maar de rust waar ik zo na­ar verlangde lijkt mijlenver weg.



In Frankrijk vinden we een fijn hotel a­an zee. We eten goed, slapen veel en even lijkt de rust weergekeerd. Ma­ar na twee dagen ga­at het opnieuw mis.

De aanleiding we­et ik niet e­ens meer, maar nadat we ergens hebben gegeten en ik na­ar bed wil, is Antonie niet van plan mee te gaan. Hij stelt vo­or me af te zet­ten bij het hotel en wil zelf de stad in. Ik vra­ag of hij alsjeblieft mee wil ga­an, ik kan mijn ongerustheid over hem niet verdragen. We krijgen weer ruzie en Antonie sla­agt er nog net in om me bij het hotel af te zetten, zo boos is hij.

Eenma­al in het hotel huil ik mijn ogen uit mijn hoofd. Zo e­enza­am en alleen heb ik me nog nooit gevoeld. Nadat het e­en be­etje gezakt is, pak ik pen en papier. Ik moet het al­lemaal opschrijven, al die vragen in mijn ho­ofd maken me knettergek. Ik schrijf een brief van wel vijf kantjes, als een dol­le pen ik de woorden ne­er. Da­arna val ik in sla­ap.