Reading Online Novel

Toen ik je zag(3)



Hij heeft veel vrienden. Een daarvan, Ernst, heeft zijn moeder verloren toen hij vier was, en in het eindexamenjaar overlijdt ook zijn vader. Antonies ouders bieden hem aan om een jaar bij hen in huis te komen, zodat hij zijn examen kan halen. Zo krijgt Antonie er een stiefbroer bij.

Antonie woont dan zelf al niet meer thuis, hij heeft een jaar eerder examen gedaan en is wat aan het freewheelen. Hij heeft nog niet besloten wat hij zal gaan studeren en hij vertrekt met vrienden voor drie maanden naar Griekenland. Ze proberen er op allerlei manieren geld te verdienen: tomaten plukken, voor een hotel klanten lokken, werken in de keuken van een restaurant en als straatmuzikant. Verder is het feesten en naar het strand; hij heeft de tijd van zijn leven.

Als hij weer terug is in Nederland wordt vlak bij zijn ouderlijk huis in Bergambacht de televisieserie Het wassende water gedraaid. Antonie solliciteert naar een baantje als verkeersregelaar, maar het filmen wekt zijn interesse verder niet.

In datzelfde jaar, in 1985, begint hij aan de studie rechten in Amsterdam. Hij heeft nog geen idee wat hij ermee wil en werkelijk interesseren doet het hem niet, maar het is een brede studie met veel mogelijkheden. Bovendien is zijn vader advocaat. Hij wordt lid van het corps en doet de kennismakingsronde langs de disputen. Antonie krijgt na die eerste week een aantal fleurs om lid van een dispuut te worden. Hij kiest voor AEGIS. Omdat hij nog geen kamer heeft, logeert hij in een studentenhuis aan de Keizersgracht, waar hij tijdelijk een kamer deelt met een jongen die heel muzikaal is: hij heeft een piano op zijn kamer en daarop speelt Antonie elke minuut die hij thuis is. Hij stort zich in de groentijd, er wordt veel gedronken en geblowd. Het studentenleven is begonnen.



Eind mei 1987 doe ik opnieuw auditie in Maastricht. Een van de docenten herkent me. ‘Jij was hier vorig jaar toch ook?’

Ik knik.

‘Eerlijk gezegd geef ik je weinig kans,’ zegt hij. ‘Zo snel terugkomen was niet wat we bedoelden.’

Ik laat me niet kennen. Ik weet nu wat me te wachten staat en voel me een stuk zelfverzekerder. Deze keer brengt de brief die ik na afloop thuis krijg goed nieuws: ik ben aangenomen. Tot mijn enorme opluchting slaag ik ook nog voor mijn eindexamen.

Vol verwachting vertrek ik naar Maastricht en al snel vind ik een kamer, als eerste Toneelacademiestudent in een studentenhuis in de Ridderstraat. De opleiding is precies wat ik ervan hoopte. Acteren wordt er als een ambacht gezien, een opvatting waar ik goed mee uit de voeten kan. Ik ben niet vies van hard werken en stort me er helemaal in. Eindelijk mag ik de hele dag doen wat ik het liefst doe. Gretig absorbeer ik alles wat er maar te leren valt. Elke paar maanden geven we presentaties en ik krijg goede beoordelingen. Van de zestig eerstejaarsstudenten zullen er aan het eind van het jaar maar een stuk of zes door mogen en de kans dat ik erbij zit lijkt groot. Ik voel me als een vis in heerlijk water en doe enthousiast mee met de ouderejaars die rondlopen in mooie zwarte jurkjes, rokjes en op hoge hakken. Uiteindelijk mag ik inderdaad door, als een van de zeventien; voor het eerst komen er twee tweede klassen.



En dan, in dat tweede jaar, gaat het mis. Ik merk dat ik ineens onzeker word van mijn klasgenoten. Misschien ervaar ik de competitie, misschien is het omdat ze allemaal zo goed zijn. Het eerste jaar had ik een soort kinderlijke blijdschap over me. Dit was precies wat ik wilde. De hele dag onbevangen bezig zijn met iets leuks. Mijn fantasie de vrije loop laten en me verliezen in de rollen. Maar nu lukt me dat niet meer. Ik vind iedereen beter dan mezelf en verlies de moed om te spelen. Als we een opdracht krijgen, ben ik niet meer de eerste die iets wil laten zien, ik laat iedereen voorgaan, tot het zelfs zo erg wordt dat ik hoop helemaal niet meer aan de beurt te komen. Het eerste jaar deed ik alles zonder daar echt over na te denken, nu denk ik veel te veel na en komt er van spelen nog maar weinig terecht.

Het enige waar ik me senang bij voel zijn de stemlessen. ‘Dit is nou een gouden stem,’ zegt mijn docent als ik voor de klas sta. ‘Daar kun je veel mee verdienen.’ Ongeduldig als ik ben, bel ik meteen een aantal stemmenbureaus in Amsterdam. Ik krijg te horen dat ik nog een paar jaar moet wachten. Vaak komen de klussen pas op het laatste moment en op en neer reizen tussen Maastricht en Amsterdam of Hilversum is te ingewikkeld.



Ik heb het moeilijk in Maastricht. Met mijn klasgenoten klikt het, we hebben veel plezier, gaan tot laat door in het café, maar spelen... Ik vind mezelf niet goed genoeg meer. Dat durf ik met niemand te delen. Als ik speel, doe ik alsof het prima gaat. Mijn echte gevoelens maskeer ik.

Om goed te kunnen acteren moet je uit je comfortzone komen. Dat inzicht heb ik in Maastricht nog niet. Wel voel ik dat het niet goed gaat; voor het eerst word ik me bewust van hoe ik speel. Met bewustwording op zich is niets mis, maar ik voel me niet veilig genoeg om fouten te durven maken, en ik blokkeer volledig.