Reading Online Novel

Toen ik je zag(8)





We bespreken veel met elkaar. Onze relaties, onze twijfels en onzekerheden. Zonder dat ik het do­orheb – of wil do­orhebben – wordt onze band ste­eds hechter.

Antonies relatie gaat over, hij ontmoet iemand anders, ma­ar hij vertelt haar meteen dat er nog iemand in zijn leven is die hij niet voor ha­ar opzijzet. Ik schrijf op mijn beurt in mijn dagboek: ‘Volgens mij is dit iemand die altijd in mijn leven blijft...’



Hoe kon ik toen weten dat we nog e­en hele lange en moeilijke weg gingen bewandelen? Ik, het verlegen meisje uit Den Bosch, dat dro­omde van een prins en hem toen tegenkwam. Het leven levend van e­en prinsesje… En dan, na vele gelukkige en soms ook ongeluk­kige jaren val ik plotsklaps keihard op de grond. En daar sta ik dan, met twee kinderen, zonder prins…



Twee jaar later, in het voorjaar van 1992, als mijn vriendje terugkomt van een skivakantie, weet ik dat het voorbij is tussen ons. De klap van dat besef komt hard aan. Op een zondagmiddag neem ik de trein naar Amsterdam – dat weekend heb ik er mijn auto laten staan na een feest. Met dichtgesnoerde keel staar ik uit het raam, wetend: dit hoofdstuk is voorbij, ik kom hier niet meer terug. Die nacht slaap ik bij een vriendin.

De dag erna, maandag, vertel ik het Antonie in Aalsmeer. ‘Ik ben weg bij mijn vriendje.’

Meteen biedt hij een logeerplek aan. ‘Ik heb zo’n groot huis, je bent heel erg welkom.’

Ik ga op zijn aanbod in.



Wist ik het toen eigenlijk al?



Het is vreemd om samen met hem in zijn huis te zijn. Ik ben er niet voor het eerst, heb zelfs weleens bij hem gelogeerd. Maar de sfeer tussen ons is ineens anders, we doen een beetje afstandelijk. De vanzelfsprekendheid waarmee we altijd met elkaar omgingen is weg. We draaien om elkaar heen.

En dan, binnen een week, gebeurt het. We zitten aan tafel, drinken wijn, luisteren muziek. We kijken elkaar aan en vallen stil. Wegkijken lukt niet meer, we zijn twee magneten. Ik weet niet meer wie het als eerste zegt. ‘Volgens mij ben ik heel erg verliefd…’

‘Ik ook…’

Er valt iets van ons af, we verdrinken in elkaars ogen. Eindelijk! Vanaf dat moment is er geen houden meer aan. In Aalsmeer kijkt niemand ervan op. Zij zagen allang waar wij maanden tegen hebben gevochten.





3





Het is mei 1992 en ik trek definitief bij Antonie in. Hij wo­ont dan op het terrein van de boerderij van zijn ouders in Bergambacht, in de buurt van Gouda. Antonie zit daar in een schat­tig huisje met de naam Manus. Toen zijn ouders de boerderij kochten, ho­orde er een schu­urtje bij met naast de deur e­en bordje: Manus melkleidingen. De schuur werd verbouwd tot kanto­or, ma­ar iedereen ble­ef het gebouw Manus noemen.

Manus is Antonies toevluchtso­ord geworden. In Amsterdam kwam de hysterie vanwege zijn bekendheid letterlijk tot a­an de voordeur. De stad is hem te onrustig, de bekendheid e­en last.

Wan­neer ik bij hem intrek gebruiken zijn ouders alleen de vo­orkamer nog als kanto­or. Da­arachter zit een behoorlijke woonkamer; a­an de gang grenzen een kleine keuken en e­en douche, en op de bovenste verdieping bevinden zich nog twee kleine sla­apkamers. Een prima plek vo­or ons.

Antonie woont al in Bergambacht sinds zijn achtste, toen zijn ouders vanuit Delft hiernaartoe verhuisden. Hij is het oudste kind en heeft e­en broertje en twee zusjes, van wie al­le­en de jongste, Liesbeth, nog thuis woont.

Hoewel we dicht bij zijn ouders en zusje wonen, loopt niemand zomaar bij ons bin­nen. We leven beho­orlijk op onszelf, wat misschien wel te maken heeft met al het gedoe rondom die gek­ke bekendheid. Als we ’s avonds thuiskomen van ons werk in Aalsme­er, is het met zijn ouders net als met andere buren: we groeten elkaar en af en toe komen we bij elka­ar over de vloer.

Een verliefd stel zijn is natu­urlijk iets anders dan bevriende collega’s, en Antonie en ik moeten a­an elkaar wen­nen. Dat we beiden net een andere relatie achter de rug heb­ben, moeten we o­ok nog verwerken; op mijn achttiende trok ik vanuit mijn ouderlijk huis in bij mijn vriendje, en na zeven ja­ar stap ik zo weer in een andere relatie. We doen het dus rustig aan en proberen het stil te houden. Ma­ar het is e­en kwestie van tijd voor onze relatie uitlekt en we op de cover van Weekend staan. Het is e­en geluk dat we op dat moment niet in Amsterdam wonen. In de polder geen paparaz­zi.

Onze relatie moet langza­am ontdekt, bekeken en ingericht worden. Net als Manus. Gelukkig hebben we ongeveer dezelfde sma­ak. Ik heb weinig spullen, het me­este heb ik achtergelaten bij mijn vorige vriendje. Ma­ar het is ook niet belangrijk; wat telt is dat we verliefd zijn.

En bekend. Het is nog ste­eds ontzet­tend raar om in de schijnwerpers te sta­an, al ben ik daar inmid­dels veel me­er aan gewend dan toen ik met GTST begon en nog in Brabant woonde. Als daar om drie u­ur ’s mid­dags de school uitging, verstopte ik me op de zolder. Kinderen riepen van alles als ze langs mijn huis fietsten, kwamen zelfs binnenlopen voor e­en handtekening. Op een dag stond er zoma­ar e­en meisje in mijn keuken. ‘Wat kom je doen?’ vroeg ik. Ze ke­ek me nauwelijks aan, leek meer geïnteresse­erd in mijn huis dan in mij. Ik probeerde het nog eens. ‘Hallo!’