Tegenlicht(26)
Ondanks dat Lucien nooit reageerde, bleef zijn vader hem schrijven. Soms stuurde hij brieven, soms kaarten, soms een cadeautje, en dat veranderde niet toen het jonge gezin na bijna tien jaar Spaans avontuur terugkeerde naar Nederland en zich vestigde op minder dan dertig kilometer van het oude huis. Laura was wél ingegaan op de talloze handreikingen van haar vader. Ze wist ook vrede te sluiten met haar stiefmoeder en haar halfbroer.
Het contact met Lucien bleef onveranderd moeizaam.
Ik had Aron slechts één keer gezien, toen Lucien en ik elkaar pas kenden, op de bruiloft van Laura en Robert. De jongen had het die avond zonder zijn moeder moeten stellen; Laura wilde geen scènes op haar trouwdag en dus was Rosalie weggebleven. Maar Laura’s halfbroertje was welkom geweest, evenals haar vader.
Het slanke, donkerharige mannetje had zich zo onopvallend en discreet mogelijk tussen de gasten bewogen. Tevergeefs. Alle ogen waren op hem gericht. Iedereen was nieuwsgierig en de dapperste tantes hadden hem aangesproken, of hem in het voorbijgaan door zijn donkere haardos gestreken.
Net als de meeste andere aanwezigen had ik weinig eigenschappen van vaders kant in Aron kunnen ontdekken. De jongen was een kopie van Rosalie: licht exotisch, met aristocratische, bijna vrouwelijke trekken. Charmant, toen al, op twaalfjarige leeftijd. Sindsdien waren er achttien jaar verstreken. Aron zou nu ongeveer dertig zijn. Allang geen kind meer.
Veertien
Heel lang blijft het stil in de keuken. Niemand zegt iets.
Ik verroer me niet, adem zo geruisloos mogelijk door open mond.
Zien ze me hier zitten?
Hebben ze me gehoord, misschien?
Oma’s stem verbreekt de stilte. ‘Hoe dan ook, Theodoor, ik wil dat ze daar blijft.’
‘Dan bel ik die dokter Manders morgen wel, goed?’
‘Vind je het zo onderhand niet eens tijd worden om zelf een keer naar het arme mens te gaan om haar uit te leggen hoe het zit? Ze is verdorie je bloedeigen vrouw.’
Stilte.
‘Nou?’ hoor ik oma aandringen.
‘Ik zou niet weten wat ik tegen d’r moest zeggen.’
Oma antwoordt niet. Ze zegt niets meer. Het blijft zo lang stil dat het wel lijkt of mijn oma en mijn vader ongemerkt zijn weggegaan.
Dan ineens klinkt oma’s stem: ‘Bel Manders morgen maar.’
Oma staat op van tafel, ik hoor de stoelpoten over de tegelvloer schrapen. Ik spring op en in twee, drie flinke sprongen ben ik terug bij de tv. Lichtvoetig, denk ik; ik ben geen hond meer, maar een paard. Een Arabisch paard. Het glijdt over de leren poef heen en komt hard op zijn stuitje op de vloerbedekking terecht.
Ik kijk snel op naar de tv en probeer te doen alsof ik niet van mijn plaats af ben geweest.
Ik voel mijn hart bonzen.
De schuifdeur gaat open, het glas rammelt.
‘Vera? Er ligt hier een schaaltje op de grond.’
Het schaaltje.
Ik draai me om. Oma aankijken lukt niet, ze zal me doorzien. ‘Dat heb ik denk ik laten liggen.’ Met gebogen hoofd sta ik op om het te pakken. ‘Sorry.’
Ik ga de keuken in en zet het schaaltje op het aanrecht, waar meer vaat staat.
Papa zit aan tafel met een sigaret in zijn rechterhand. Zeker de helft is tot as opgebrand en hangt in een boogje boven het rood-wit geblokte tafelzeil. Het pakje zit in zijn borstzak. Caballero zonder filter, dat rookt hij altijd. Eén pakje: vijfentwintig sigaretten per dag. Ik ga ze altijd voor hem halen bij de sigarenboer.
Mijn vader kijkt verward naar mij en terug naar zijn sigaret. Hij schrikt, wil de as aftikken boven de asbak, maar het is te laat en alles komt op tafel terecht. Vloekend veegt hij het grijze stof bij elkaar.
‘Kom, Vera, we gaan naar huis,’ zegt hij.
Het is niet ver lopen van oma’s huis naar dat van ons. Drie straten verderop, langs een sigarenwinkel, een snackbar en een naaiatelier waar vrouwen in een blauw kostuum en met een wit mutsje op aan lange tafels achter naaimachines zitten. Je kunt ze vanaf het trottoir zien werken onder de rijen tl-buizen, hun blik naar binnen gericht, hun handen steeds in beweging. Ze hebben geen tijd om naar buiten te kijken.
Ik heb mijn armen stijf over elkaar geslagen en loop naast mijn vader, mijn hoofd gebogen.
Mama wil naar huis, denk ik.
Ze wil naar ons.
Naar mij.
Daar heeft ze om gevraagd.
Maar oma wil haar niet hebben, en papa wil niet naar haar toe om met haar te praten.
Wat mankeert mama? Waarom wil niemand haar helpen? Wie is Manders precies en waar is mama eigenlijk?
‘Vera, loop normaal! Rug recht, kin omhoog, armen langs je lichaam.’
Ik gehoorzaam.
14
Het regende al de hele dag. Dikke druppels bombardeerden de vijver en spatten met het geluid van brekende eierschalen uiteen op de daklichten boven ons hoofd.
Op tv was een Brits stel druk bezig een charming property te verbouwen. Het beeld en geluid leidde me af, maar Lucien voelde zich er prettig bij. Hij kon slecht tegen stiltes.