Tegenlicht(27)
Die waren er in het afgelopen uur heel wat gevallen.
‘Waarom zeg je nou niks?’ vroeg ik.
‘Omdat praten geen zin heeft.’
‘Je verstopt je, Lucien.’
‘Bespaar me die amateurpsychologie.’
‘Amateurpsychologie?’
‘Bemoei je er gewoon niet mee.’
‘Natuurlijk wel! Het gaat verdomme om je vader.’
Lucien fronste geïrriteerd zijn wenkbrauwen en schonk een glas bier voor zichzelf in. Het lege flesje kwam met een bonk neer op de keukentafel. ‘Vader? Ik had net zo goed geen vader kunnen hebben. Ik heb alleen maar last gehad van die vent.’ Hij nam een slok en loerde met een half oog naar het tv-scherm.
‘Verdómme, Lucien! Heb je weleens om je heen gekeken? Die van mij zit sinds zijn pensionering als een autist op zolder met zijn soldaatjes te spelen. Geen contact mee te krijgen. Over de levensloop van elke militair die ook maar in de buurt is geweest van de Slag om Arnhem weet hij je meer te vertellen dan over die van zijn eigen dochter.’ Mijn stem klonk steeds hoger. En harder. ‘Ik ben hier degene die nooit iets aan haar vader heeft gehad, niet jij. Maar jouw vader –’
Lucien veerde op. Wees naar zichzelf. ‘… heeft míj laten barsten ja, ik hém niet, hè!’
‘Man, toen was je véértien, een kind! De afgelopen dértig jaar is die man continu bezig geweest zich bij je te verontschuldigen. Hij weet van gekkigheid niet wat hij allemaal moet doen om je voor zich te winnen. Waarom heb je hem dat niet allang vergeven?’
Lucien nam nog een slok van zijn bier. Zweeg.
‘Waar haal jij eigenlijk de arrogantie vandaan om je vader al dertig jaar lang voor je door het stof te laten kruipen? Terminale kanker, Lucien Reinders. Jouw vader gaat dood. En nóg trap je hem weg.’
Lucien keek naar het flesje. Haalde luidruchtig zijn neus op. Zei nog steeds niets.
‘Wat ben jij voor onmens?’
‘O, ja. We zijn er weer. Nou heb ik het ineens gedaan.’ Lucien richtte zijn blik op de patio achter me, gespannen trekken rond zijn kaken.
‘Doe niet zo kinderachtig, man, gedraag je als een volwassen vent. Moet je nagaan: jouw vader was een stuk jonger dan jij nu bent toen hij een vriendin kreeg.’
‘Hij had gewoon zijn lul in zijn broek moeten houden.’ Lucien keek me nu recht aan. Hij wees naar me met een van kwaadheid vertrokken gezicht. ‘Als je kinderen hebt, laat je die niet stikken. Dat doe je gewoon niet als je een hart in je donder hebt.’
Ik voelde dat ik verkrampte. Secondelang hoorde ik niets anders dan mijn eigen hartslag, vlug en onregelmatig, en het bloed dat gonsde in mijn hoofd.
Mijn handen balden zich tot vuisten.
Lucien was weer gaan zitten. Ik meende dat ik hem ‘sorry’ hoorde fluisteren, wel drie of vier keer achter elkaar, maar helemaal zeker was ik er niet van. Op tv was een reclameblok gestart.
‘En waar zit jouw hart dan, Lucien?’
Hij vermeed mijn blik.
‘Nou?’
De poten van zijn stoel schraapten piepend over de keukenvloer. Lucien stond op zonder me aan te kijken en liep in een rechte lijn de keuken uit.
Ik zag het aan zijn tred, hij ging niet naar de woonkamer, niet naar de slaapkamer of naar de patio.
Lucien ging ervandoor.
Hij vluchtte.
Ik hoorde zijn voetstappen in de hal, het gerinkel van zijn sleutelbos. De klik van het slot.
‘Je vader gaat dood!’ riep ik hem na. ‘Dood!’
De voordeur sloeg met een klap dicht.
Ik veerde op, drukte nijdig de tv uit en liep de kamer in. IJsbeerde naar de kast, terug naar de bank, weer naar de keuken. En weer terug. Ik rende bijna, klemde mijn handen onder mijn oksels, hapte naar adem.
Verandering.
Het hing al maanden in de lucht: een stuwende energie die alles in beweging had gezet.
Ik bleef lopen. Naar de muur, langs de open deur van de hal, terug de keuken in. Ik greep in een impuls Luciens bierflesje van het tafelblad en wierp het met een schreeuw tegen de muur. Het glas spatte uit elkaar, scherven gleden rinkelend over de vloer en sprongen op tegen de plinten.
‘Lul!’ schreeuwde ik. ‘Ongelooflijk stomme lul!’
Ik ging weer aan tafel zitten. Mijn ellebogen op het blad, vuisten gebald voor mijn gezicht. Ik wilde huilen, de spanning op die manier laten wegvloeien.
Het lukte niet.
Het begon te schemeren toen ik weer in beweging kwam. Ik knipte de lichten in huis aan, ook die bij de vijver, en schonk een glas wijn voor mezelf in. Het was halfvijf en ik vroeg me af of Lucien nog thuis zou komen. Misschien was hij naar het café gegaan waar hij regelmatig met Robert en zijn vrienden ging biljarten, en zou hij later op de avond worden thuisgebracht. Ongetwijfeld dronken, nog meer overtuigd van zijn gelijk, volhardend in zijn slachtofferrol.