Reading Online Novel

Tegenlicht(19)



Je ziet de kerk daar al staan, aan de overkant van de straat: een gebouw van donkerbruine steen, met koperen koepels die groen zijn uitgeslagen door de regen. De kerk staat pal aan een plein.

Oma wil altijd eerst daar naar binnen, naar het Mariabeeld om een kaarsje op te steken. Dat doet ze voor overleden mensen. Ze stopt een kwartje in de gleuf van een houten kistje en kiest dan een gelige kaars uit, die ze aansteekt met de vlam van een van de andere. De kaarsen breken heel makkelijk omdat ze zo dun zijn, niet dikker dan mijn vinger.

‘Waar zal ik hem neerzetten?’ vraagt ze dan. Dat vraagt ze altijd: oma kiest de kaars, ik de plaats waar hij mag opbranden. Ik wijs dan een open plek aan tussen de talloze brandende kaarsen, het vlammenspel dat dit stukje van de kerk verwarmt en de wanden een oranje gloed geeft. Elke vlam flakkert anders: wappert naar links of naar rechts, alsof eraan wordt getrokken of onzichtbare zuchtjes wind de vlammen steeds van richting doen veranderen. Sommige kaarsen zijn scheefgezakt, ze walmen en lekken kaarsvet, andere hebben een klein, schoon vlammetje en staan rechtop. Ik vind het wonderlijk dat die verschillen er zijn. Maria kijkt op de vlammetjes neer met haar gebeeldhouwde glimlach, donker craquelé ligt over de verf van haar gezicht. Ze heeft een kindje op haar arm dat niet klopt, het lijkt op een kind van mijn leeftijd, met grote ogen en golvend blond haar, maar het is niet groter dan een pasgeboren baby.

Als de kaars een plekje heeft, buigt oma haar hoofd, slaat een kruis en vraagt Maria in gedachten of ze wil zorgen dat de overleden mensen rust krijgen. Oma steekt ook kaarsjes op voor mensen die in het ziekenhuis liggen, of een nicht die rijexamen moet doen. Maar ze vraagt nooit dingen hardop. Ze vraagt ze in haar hoofd, terwijl ze haar ogen gesloten houdt.

Ik sta daar alleen maar, te kijken naar dat beeld van Maria, naar het vreemde kindje op haar arm, naar oma’s lippen die woorden vormen, maar geen geluid maken.



Vandaag gaan we niet naar deze kerk, zegt oma. Er is een andere, een grotere, in de stad, vlak bij de markt. Eigenlijk mag je die geen kerk noemen, haast ze zich te zeggen, het is een kathedraal. Ze weet het verschil ook niet precies, ze weet alleen dat deze groter is, voornamer, ouder.

En Maria is er ook, maar dan eentje van goud. Misschien luistert Maria daar wel naar haar, zegt ze.





10





‘Januari duurt me te lang,’ zei Nico.

Ik keek op.

Hij zat op zijn hurken zijn koffer dicht te ritsen.

De ochtend was aangebroken, de minibar leeggeplunderd. De kamer voelde nu al leeg, onpersoonlijk. Ontdaan van onze spullen nam ons toevluchtsoord weer zijn ware identiteit aan: die van neutrale hotelkamer.

In de badkamer legde ik de laatste hand aan mijn kapsel. Ik haalde een speld tussen mijn voortanden vandaan en schoof hem op zijn plaats, ergens op mijn achterhoofd. Keerde mijn wang naar de spiegel en trok een paar plukken losser.

Nico ging rechtop staan. ‘Ik wil je eerder zien. Desnoods overdag.’

‘Overdag?’

Hij liep op me af en sloeg zijn armen om me heen, streek met zijn neus langs de mijne. ‘Ja, overdag. Binnenkort.’

Ik zei niets. Eigenlijk vond ik een ontmoeting in januari geschikter. Er stond dan een nieuwjaarsreceptie op de planning, een seminar en een opdracht op locatie – de Waddeneilanden – die door barre weersomstandigheden en het onbetrouwbare januarilicht zomaar een dagje kon uitlopen. Drie prima mogelijkheden om een hotelovernachting te rechtvaardigen.

Ik had me vooral verheugd op Texel. Lange strandwandelingen met Nico in de gure kou. Ik had mijn Zeeuw nog nooit in zo’n omgeving gezien. Hij zou zich in zijn element moeten voelen bij zee en strand.

‘December…’ zei ik langzaam. Ik dacht na. De data die Nico en ik overeenkwamen waren onherroepelijk, ze hadden een tamelijk dwingend karakter. ‘Ik moet thuis een en ander nakijken, ik laat je morgen iets weten. Oké?’

‘Via Gmail?’

Ik knikte aarzelend.

‘Je klinkt niet enthousiast.’

‘Dat ben ik wel.’

Waarom loog ik?

Waarom was ik niet net zo enthousiast als Nico? Was het omdat hij onze afspraken herzag en bezig was de controle over de relatie over te nemen?

Ik voelde me onrustig worden. Opgejaagd.

Nico merkte het niet. Hij pakte mijn gezicht vast en kuste me vol op mijn mond. Fluisterde: ‘Ik verheug me erop, Veer. Ik wil je echt vaker zien. Ik ga je steeds meer missen, weet je.’





Elf





Achter ons ratelt oma’s roodgeruite boodschappentas-op-wieltjes over het trottoir.

Oma heeft mijn hand vast. Ik ruik het leer van haar handschoenen, ze voelen koel aan en heel glad en zacht, maar oma’s greep is stevig.

We zijn in de stad aanbeland, in het oude centrum, en steken nu een plein over dat in de schaduw van de kathedraal ligt.