Reading Online Novel

Tegenlicht(16)



‘Vera, kom op. Je bent een gymnasiaste pur sang. Je filosofeert, hebt gevoel voor oude talen, interesse in oude culturen, geschiedenis en kunst en je legt overal verbanden tussen.’ Hij mompelde: ‘Nog sneller dan ik, als ik niet oppas.’

‘Mensen veranderen.’

‘Deels, voornamelijk door opgedane ervaringen. Maar niet structureel. Die interessevlakken van je, en dat snelle schakelen… Ik kan me niet voorstellen dat dat destijds niemand is opgevallen.’ Hij draaide zich naar me om. ‘Voelde je je daar eigenlijk wel op je plaats, op de mavo? Of was je een buitenbeentje?’

Buitenbeentje is my middle name.

‘Waarom vraag je dat?’

‘Omdat er een verschil is in mentaliteit tussen mavokinderen en gymnasiasten. Die zijn zo’n beetje elkaars tegenpolen. De Cito-toets, heb je die dan zo slecht gemaakt?’

‘Zullen we het ergens anders over hebben?’

Hij deed alsof hij me niet hoorde, of misschien hoorde hij werkelijk niet wat ik zei. Zijn blik was naar binnen gekeerd. ‘Ik vraag me dat al langer af. Algemeen wordt aangenomen dat het intelligentiequotiënt stabiel is. Door allerlei factoren kan een score een paar punten hoger of lager uitvallen, maar iemands IQ blijft in principe een leven lang binnen dezelfde range.’

Ik keek naar het licht in de badkamer, dat feller leek te schijnen dan zo-even. Er zweefde een langpootmug rond bij de spiegel, het beestje botste tegen het glas aan en maakte daarbij hetzelfde geluid als wanneer mijn telefoon me waarschuwde voor een sms.

‘Is er iets misgegaan rond die tijd? Iets wat die onderprestatie zou verklaren?’

‘Wat bedoel je?’

‘Door een of andere oorzaak kunnen verbindingen in je hersenen zich langzamer hebben ontwikkeld dan bij leeftijdgenoten. Misschien is er bij jou iets gebeurd wat zo’n stoornis heeft veroorzaakt, en heeft zich dat later weer hersteld.’

‘Misschien.’

‘Vorig jaar hadden we nog een special over de ontwikkeling van het puberbrein. Ik moest toen al aan jou denken, maar durfde het nog niet bij je neer te leggen.’

‘Waarom niet?’

‘Ik kon de gedachte niet aan dat je boos op me zou worden.’

‘Nu wel?’

Hij trok me omhoog, tegen zich aan. ‘Ik schat het risico daarop nu lager in,’ fluisterde hij in mijn oor.



Het was minutenlang stil. De langpootmug had de badkamer verlaten en vloog nu in onhandige cirkels net onder het plafond.

‘Ik had die intelligentie destijds wel degelijk,’ zei ik, terwijl ik het dier met mijn ogen volgde. ‘Alleen niet op school.’

‘Waar dan, thuis?’

Ik knikte. ‘Ik las reisboeken, biologieboeken, encyclopedieën, bestudeerde oude landkaarten. Ik was een nieuwsgierig kind.’

‘Op de mavo?’

‘Eigenlijk al toen ik op de lagere school zat.’ Ik begon me iets te ontspannen. ‘Ik las veel over geschiedenis. Dan stond ik bij mijn moeders waslijn en stelde me voor dat onze wijk ooit een tropische jungle was geweest waarin dinosauriërs rondliepen, en dat de grond later bedekt was geraakt met as van vulkanen en met sneeuw en ijs. Dat er mensen in dierenvellen hadden rondgezworven en Romeinen hadden gemarcheerd, dat er heksen waren vervolgd en Spanjaarden gelegerd waren geweest – allemaal op die ene plek in onze wijk, precies op de plaats waar ik stond. Ik vond het fascinerend dat er overblijfselen van die vroegere bewoners in de grond gevonden konden worden. Ik vroeg me af hoe het kwam dat gebruiksvoorwerpen en hele woningen zo ver in de aarde konden wegzakken, laag over laag, zodat je aan de lagen kon zien uit welke tijd een voorwerp stamde. En ik dacht erover na of er misschien iets anders aan de hand was, dat er bijvoorbeeld juist steeds aarde bij kwam en alles wat ik nu kende, ons huis, het schuurtje, de tuinbank, uiteindelijk bedekt zou raken met nieuwe aardlagen. Ik dacht na over wat er ná mij zou gebeuren, of er ook overblijfselen van mij en mijn ouders in de aardkorst terecht zouden komen – of dat het hier zou ophouden, dat gegraaf in de aarde, nu mensen zich bewuster waren geworden van hun historie en ze allerlei gebeurtenissen opschreven en ze vastlegden op beeld.’ Ik draaide me naar hem toe. ‘Dat soort dingen hield me bezig als ik ’s avonds in bed lag. Ik weet nog dat ik een brief heb geschreven die ik heb geadresseerd aan toekomstige bewoners. Die brief heb ik in een fles gestopt en achter in de tuin begraven.’

Nico lachte. Het was een lieve lach en zijn ogen stonden zacht. ‘Heeft iemand hem ooit opgegraven?’

‘Niet dat ik weet.’

‘Laat me raden: je wilde archeologe worden.’

‘In die periode wel. Later bioloog. Maar zo ver is het dus nooit gekomen.’

Hij keek me onderzoekend aan. Zei niets.