Tegenlicht(133)
Ik sta op van de bank, loop naar het bed, trek mijn weekendtas eronder vandaan en begin mijn spullen in te pakken.
De makelaar is achter me aan gelopen. Hij praat en praat, stelt vragen.
Ik reageer er niet op.
Mijn kleding. Niets is schoon. Ik prop alles in de tas: vuil ondergoed, een verkreukeld shirt dat ik onder een kussen vandaan trek. Sokken, schoenen. Een bh. Mijn laptop ligt onder de salontafel. Ik leg hem boven op de kleding en loop naar het keukenblok waar mijn fototas staat. Loop terug.
De makelaar verheft zijn stem. Hij volgt me door de ruimte als een zoemende bromvlieg, een drammerig insect. Vragen, heel veel vragen. Verwijten.
‘… het laatste woord is hier nog niet over gezegd, ik zal…’
Ik gris Arons autosleutels van het nachtkastje. Pak zijn trui van de grond en vang zijn geur op, snel, vluchtig, dan is hij weer weg. Ik duw het textiel tegen mijn gezicht. Adem in door de dikke stof, adem uit.
‘… ik verzeker u dat ik…’
Ik stop de trui bij de rest en kijk om me heen. Arons riem. Arons boxershort. Ik zou veel meer willen meenemen. Alles, al zijn spullen, ik wil alles meenemen.
Het past niet. Het past niet in mijn weekendtas. Hij gaat niet eens meer dicht.
‘… nogmaals vragen wie u… ik de politie moet…’
Ik schrik van een plotselinge aanraking. Een hand omklemt mijn arm, de makelaar trekt aan me, brengt zijn gezicht dichterbij. Kijkt me aan door een bril met dunne glazen.
Met een schreeuw trek ik me los, vloekend, ik maai om me heen, pak een kunstplant uit de vensterbank en smijt hem van me af.
De man springt weg, steekt zijn handen naar voren om zich af te weren.
Ik werp de hengsels van de weekendtas en de fototassen over mijn schouders en haast me naar de deur. De trap af. Naar buiten toe, de straat op.
Naar nergens.
Naar niets.
De vogels zingen.
23
De oude lindeboom staat er nog. Volop in het blad, frisgroen, uitbundig bloeiend. De laatste keer dat ik hier was, waren zijn takken nog kaal.
Ik draai het erf op en rijd over het knerpende grind langs de zijgevel van de boerderij naar achteren toe. Er spatten steentjes op tegen het chassis en de wielkasten. Ik ontwijk de ondiepe kuilen; modderplassen die zijn opgedroogd in de junizon.
Voor mijn studio staan twee auto’s geparkeerd die ik niet ken: een vrachtwagentje en een blauwe personenwagen. Ik parkeer Arons auto ernaast en stap uit.
Bij de toegangsdeur is een deel van de klimop weggesnoeid. Aan de vrijgekomen muur hangt een plastic paneel met zwarte letters:
MARI JONKERS TUINBEELDEN EN WATERORNAMENTEN.
BEZICHTIGING UITSLUITEND OP AFSPRAAK.
Er staat een 06-nummer bij, en een website.
Ik sla mijn armen om me heen. Staar naar het bord. De sleutel van de studio drukt diep in mijn vuist.
‘Je had de huur niet betaald.’
Ik draai me om.
Mevrouw Van Grunsven komt op me af gelopen. Ze draagt een jurk die tot over de knie reikt, een gehaakt wit vest dat haar boezem nauwelijks omsluit en groene tuinlaarzen.
‘Ik heb geld overgemaakt,’ zeg ik.
‘Februari, maart, april. Maar mei en juni niet.’ Ze heft haar rechterhand, die vlezig is en donker verkleurd van het vele werken op het land. Werkmanshanden. Ze steekt twee vingers op. ‘Twee maanden, dame.’
Haar hondje drentelt rond Arons auto. Hij snuffelt aan de banden en tilt zijn poot op. Rent vrolijk naar de volgende band en herhaalt zijn daad.
‘Ik weet het,’ zeg ik. ‘Het spijt me. Er is veel gebeurd.’
‘De facturen die ik naar dat adres in Spanje heb gestuurd, kwamen na een poosje terug.’ Haar lichtgrijze ogen nemen me onderzoekend op.
‘Dat klopt. Ik was… weer verhuisd. Het is geen excuus, maar ik ben het gewoon vergeten.’
Het dringt nu pas tot me door dat mijn studio moet zijn ontruimd. Flitsparaplu’s, softboxen, tientallen achtergrondlappen, rollen karton, statieven – er lag voor een vermogen aan fotografiespullen in de schuur. ‘Waar zijn mijn spullen gebleven?’
Ze wijst naar de abri: een landbouwschuur met een open zijkant. Er staan caravans onder die mijn huurbaas in winterstalling heeft.
‘Ik ben er een hele middag mee zoet geweest om de schuur leeg te krijgen,’ klaagt ze.
‘U heeft mijn spullen búíten gezet?’
Mevrouw Van Grunsvens hondje komt met stijve pasjes op me af. Hij cirkelt rond mijn enkels, snuffelt aan mijn broek.
Ik loop in de richting van de open schuur. Hoe dichter ik hem nader, hoe sterker de lucht wordt van diesel, vettige dierenvachten en stro.
Over een paar hoge pallets is een zeil gespannen. Ik maak het los en trek het met veel moeite omhoog. Mijn blauwe kubus is het eerste wat ik zie. Hij zit onder de vogelpoep. De rollen achtergrondkarton zijn vochtig geworden van de buitenlucht en op de paraplu’s zit een donkere aanslag die op schimmel lijkt.