Tegenlicht(129)
‘Dat heb ik ook gehoord, ja.’
Mijn vader zit tegenover me aan de keukentafel en propt geroutineerd een pluk shag in een hulzenstopper, schuift het plastic apparaat heen en weer en legt de zelfgemaakte filtersigaret bij de rest van zijn verzameling in een plat blik. Hij werkt heel zorgvuldig. Zijn sigaretten zijn bijna niet van fabrieksmatig gemaakte te onderscheiden.
‘Het is godgeklaagd,’ gaat hij verder. ‘Alleen maar regen. De Noordpool smelt en wij krijgen dat allemaal op ons dak.’
De geur van tabak trof me meteen al bij binnenkomst. Het huis is doortrokken van de lucht van sigaretten en shag; het plafond, het behang en de muren, en zelfs de meubels lijken bij elk bezoek weer een tint donkerder te zijn geworden. Vanaf mijn plek aan de keukentafel zie ik dat de nicotinelagen ook op de keukenkastjes zijn blijven kleven. Het ooit zachtgele fineer heeft een vlekkerige cognackleur gekregen.
Ik geloof niet dat mijn vader doorheeft dat hij in een antieke rokerij woont. Het is er geleidelijk ingeslopen.
‘Dus je bent weer in Nederland?’
‘Ja,’ zeg ik. ‘Voorlopig wel.’
Rats, rats.
‘Beviel het niet in Spanje?’
‘Luciens vader is terminaal. Aron en ik zijn teruggekomen om zijn ouders te helpen.’
Hij reageert niet, terwijl ik zeker weet dat hij me prima heeft gehoord. Dit is mijn vader ten voeten uit: alles wat hem te emotioneel of te ingewikkeld wordt, negeert hij. Dat bestaat niet en is nooit gezegd.
Ik neem een slok thee en kijk de woonkamer in. Er ligt nog steeds hetzelfde tapijt als in mijn kindertijd, met daarop de ovale eiken salontafel en een mandje eronder voor de kranten en de tv-gids. Voor het raam staan al een poos geen planten meer, maar wel nog steeds de bank waar mama vaak op zat. Mijn vader vindt hem prachtig, hij is er trots op dat de meubels hier al bijna een mensenleven meegaan – en langer. Ik heb het altijd al een lelijke rotbank gevonden: hij zit hard en de stof prikt op je blote huid. Naast de bank staat een bureautafeltje met daarop een monitor en een toetsenbord – het heeft er alle schijn van dat mijn vader eindelijk het internet heeft ontdekt.
‘Je bent dik geworden,’ merkt hij op.
‘Klopt. Ik ben zwanger.’
Ik had het anders willen zeggen, eleganter, maar in reactie op zijn botte opmerking waren de woorden sneller dan mijn gedachten.
Hij legt zijn hulzen neer en kijkt me recht aan. Mijn vader was vroeger niet onknap. Hij had een gemiddeld postuur, fit en gezond, met rechte schouders en krachtige lijnen in zijn gezicht. De tijd en de zorgen die hij zich moet hebben gemaakt, hebben hem duchtig te grazen genomen. Zijn overhemd trekt strak op zijn buik terwijl de rest van zijn lichaam lijkt te zijn geslonken. Hij is niet echt magerder geworden, eerder weker, zachter. De huid die losjes langs zijn kaken naar beneden hangt, zit vol grove poriën en rimpels.
‘Zwanger?’ herhaalt hij.
Ik knik.
‘Van wie?’
‘Van Aron.’
‘Die Spanjaard?’
‘Zijn moeder is Spaanse.’
‘In de jaren zestig was het andersom. Dan was de vader Spaans. En die wilde dan niets van het kindje weten.’
‘Arons ouders zijn nog steeds bij elkaar.’
‘Wat vindt Lucien ervan?’ Mijn vader legt de klemtoon op de u. Dat doet hij al zolang hij Lucien kent. ‘Ik heb met mensen gewerkt die voor minder iemand de keel zouden doorsnijden.’
‘Lucien is kwaad op me, maar hij is niet agressief.’
‘Denk je.’
‘Weet ik,’ zeg ik.
Mijn vader stort zich weer op zijn bezigheid. Zonder op te kijken mompelt hij: ‘Is het gepland? Die zwangerschap?’
‘Nee, maar wel gewenst.’
Rats, rats.
‘Dus ik word opa.’
‘Ja.’
Ik zie hem slikken. Hij kijkt me niet aan.
‘Je hoeft niet blij te zijn, pap. Ik wilde het je alleen komen vertellen.’
‘Wanneer wordt…’ Zijn hand bestrijkt een cirkel boven het tafelblad alsof het een ongelooflijk ingewikkeld probleem betreft dat hij probeert te vatten. ‘… het kind geboren? Weet je eigenlijk al wat het wordt? Tegenwoordig willen ze dat allemaal weten, wat het wordt.’
‘8 oktober. Aron en ik willen niet weten of het een jongetje of een meisje is, het is juist leuker als het een verrassing blijft.’
‘O.’
Hij plukt een beetje shag uit het blik dat tussen ons in op tafel staat, houdt het tussen duim en wijsvinger, keurt de hoeveelheid, pakt er nog wat draadjes bij en stopt de plukken met zijn vingertoppen in de hulzenstopper.
Rats, rats.
‘Heb je die computer gezien? Ik ben bezig mijn diorama’s op internet te zetten. Op een blog, een internetdagboek.’
‘Leuk,’ zeg ik.
Het gesprek is beëindigd; althans het deel dat ertoe doet. In de komende minuten zal mijn vader verder uitweiden over lijmsoorten, kunsthars en nieuwe plannen – interessante, vergeten veldslagen die hij wil gaan nabouwen. Daarna zal hij beginnen over de huidige staat van het Nederlandse leger, waar niets meer aan deugt sinds er vrouwen in worden toegelaten.