Tachtig dagen rood(213)
Dominik bedacht dat Edwina een beetje op Claudia leek, de studente met wie hij vlak voordat hij Summer ontmoette een affaire had gehad. Het hielp altijd als hij zich een beeld vormde van zijn personages en er was geen betere inspiratie dan ze aan het echte leven te ontlenen. Claudia’s haar was van nature lichtbruin, maar ze verfde het altijd vuurrood, een felle, onnatuurlijke kleur, die vage sporen naliet op zijn lakens en kussens en ervoor zorgde dat ze regen meed als de pest om de rode verf, die niet echt waterbestendig was, niet over haar gezicht te zien druipen.
Hij had de hele nacht zitten schrijven en nu verspreidde zich een voldaan gevoel van moeheid door zijn ledematen. Elke vinger waarmee hij typte, voelde loodzwaar aan, terwijl hij naar de juiste woorden zocht om te beschrijven hoe Claudia’s dijen vlak onder haar geschoren venusheuvel bij elkaar kwamen.
Even na middernacht had hij Summer boven in bed achtergelaten. Ze hadden woest gevreeën, tot zij zich, uitgeput en verzadigd, als een bal had opgerold en met een stralende lach op haar gezicht in slaap was gevallen, als een gelukkig kind. Dominik had geprobeerd te slapen, maar zijn geest en lichaam waren nog steeds gespannen, koortsachtig, en hij was de slaapkamer uit gelopen en naar zijn studeerkamer gegaan om te kijken of de energie die nog steeds door hem heen zoemde zich kon vertalen in wat hij schreef. Dat bleek zo te zijn en de nacht was als een droom voorbijgevlogen. Maar nu kwam de terugslag en hij wist dat hij nu echt rust moest nemen.
Hij zette de computer in de slaapstand, schoof zijn stoel terug en wilde net naar boven lopen, toen hij de brievenbus hoorde klepperen. Hij keek op zijn horloge. De postbode was vroeg vandaag.
Uit gewoonte sjokte hij naar de voordeur om de post op te rapen.
Het was de gebruikelijke verzameling van bladen waarop hij was geabonneerd, reclamefolders, rekeningen en een eenzame ansichtkaart. Uit Bali.
Hij draaide de kaart om. Gestuurd door dat libertijnse oudere stel, Edward en Clarissa. Was hij daar maar, schreven ze, voor ‘het feest dat nooit ophoudt’. Dominik glimlachte. Sommige mensen veranderden nooit, leek het. Ze zouden rondzwerven, op zoek naar genot, tot de wereld verging, vermoedde hij. Het had wel iets vertederends.
Toen hij de overige post op het lage telefoontafeltje legde, zag hij dat Summers Bailly in de gehavende koffer niet in de hoek stond waar zij hem altijd neerzette. Hij wist zeker dat hij er de vorige avond had gestaan.
Zijn hart sloeg over.
Hij rende de trap op, met twee treden tegelijk, in de hoop dat Summer het instrument om de een of andere reden mee naar boven had genomen. Niet dat ze daar ooit oefende, want kort na haar komst hadden ze in de achterkamer, die op de tuin uitkwam, bijna alle meubels verschoven om er een geïmproviseerde repetitieruimte van te maken.
Allerlei doemscenario’s gingen door zijn hoofd. De afgelopen dagen was Summer ongewoon stil geweest. Meer dan eens had hij haar erop betrapt dat ze in de verte zat te staren met een peinzende uitdrukking op haar gezicht. Was ze van gedachten veranderd? Dacht ze eigenlijk dat het niets kon worden tussen hen, na alles wat er was gebeurd?
Hij duwde de deur open. Zijn ogen stelden zich in op het donker dat hem omringde.
Hij keek de kamer rond. Geen vioolkoffer.
Hij draaide zich om naar het bed, in de verwachting dat hij Summers vorm onder het dek zou ontwaren. Maar de lakens waren opzij gegooid en het bed was leeg.
De wereld stond stil.
Stortte in om hem heen.
In blinde paniek rende Dominik door het huis. Hij keek in alle kamers. Het bloed steeg hem naar het hoofd.
Ze was weg.
Hij stond weer beneden, in de hal, waar hij zijn zoektocht was begonnen. Hij stak een hand uit naar de deur om steun te vinden. Hij wist – had altijd geweten – dat Summer vrijgevochten was. Dat haar binden in een conventionele relatie dé manier was om haar weg te jagen. Hij was dom en egoïstisch geweest en weer was hij haar kwijtgeraakt.
Hij zakte door zijn benen, met zijn rug tegen de deur. Zijn hand viel naast hem neer. Hij voelde iets langs en glads onder zijn vingers. Het was een van Summers strijkstokken, die dwars over de mat lag. Ze moest hem hebben laten vallen in haar haast om weg te komen. Hij had hem niet eerder gezien, omdat de stapel post eroverheen was gevallen en hem aan het oog onttrok. En hij had hem ook niet opgemerkt toen hij verstrooid de enveloppen en tijdschriften opraapte.
Hij liet zijn vingers over de strijkstok glijden. Dacht aan Summer. Mooi, kwetsbaar, trots. De vrouw van wie hij hield. De vrouw die hij voor de zoveelste keer was kwijtgeraakt. En op dat moment, met zijn vingers geklemd om het enige wat hij nog van Summer had, dacht Dominik dat zijn hart zou breken.
Hij besefte onmiddellijk dat de strijkstok er niet normaal bij lag.
Hij was zo neergelegd dat hij naar de deur leek te wijzen.
Een teken?