Tachtig dagen rood(212)
We hadden één ding aan ons speeltuig toegevoegd. Viggo had ons een cadeau voor ons nieuwe nestje gestuurd. Een toverstaf van Hitachi. Dominik had het uit de doos gehaald en met een verbijsterde uitdrukking op zijn gezicht omhooggehouden. Met veel plezier had ik hem laten zien hoe het werkte.
Simón had van Susan gehoord dat Dominik en ik weer bij elkaar waren. Hij had me gebeld, volkomen onverwacht. Simón had het altijd bijzonder gevonden dat ik telefoongesprekken haatte. Daarom belde hij me altijd voor een afspraak. Hij sms’te of mailde niet, zelfs niet als het om iets banaals ging, om te checken hoe laat ik thuis zou zijn voor het eten of om te vragen of ik een pak melk kon halen bij de Koreaanse winkelier om de hoek.
Ik nam op zonder erbij na te denken. Ik dacht dat het Susan was, die belde om te vragen hoe het ging in de studio. Viggo hielp me om mijn eigen ruimte voor de opname van het album over Nieuw-Zeeland in te richten. Ik was er elke dag geweest om te repeteren met de Bailly, om weer in het ritme van de klassieke muziek te komen na het intermezzo met de rock. Met andere violen zou het naar mijn gevoel onmogelijk zijn geweest, maar Dominiks geschenk paste zo goed bij mij dat het leek alsof het instrument begon te zingen, zodra ik het aanraakte.
‘Hé, jij,’ zei Simón, toen ik opnam. Zo begroette hij mij altijd. Deze twee woorden waren een soort code, iets tussen ons tweeën, wat zoveel betekende als ‘Hallo, hoe is het met je, ik ben thuis. Kom je gauw?’
‘Simón?’
‘Je weet dus nog wie ik ben?’
‘Hoe is het met je?’ vroeg ik. ‘Ben je terug in New York? Met het orkest?’
‘Bijna. Op doortocht. Ik ga terug naar Venezuela, voorgoed.’
‘Dirigeren in Caracas?’
‘Nee, niet eens. Een baan bij de overheid. Ongelofelijk, vind je niet? Minister van Cultuur.’
‘Wauw! Gefeliciteerd. Je moet dus bij een heleboel rodeo’s komen opdraven?’
‘Elke week. En me vet laten mesten met allerlei toetjes van kokos en karamel.’
‘Lijkt mij helemaal niet zo verkeerd.’
‘Je moet me een keer komen bezoeken. Met Dominik,’ haastte hij zich eraan toe te voegen. ‘Susan vertelde me dat jullie weer bij elkaar zijn. En ik heb je avonturen op muzikaal gebied gevolgd, natuurlijk.’
‘Het ging er nogal wild aan toe.’
‘Stof genoeg voor een boek.’
Ik glimlachte. ‘Dat is ook toevallig: Dominik is er een aan het schrijven. Niet over mij deze keer, dat heeft hij mij beloofd. Maar over de Bailly.’
‘Ik dacht wel dat hij dat zou doen. Dus hij geeft jou de muziek en jij voorziet hem van de tekst.’
‘Zo heb ik er nooit over nagedacht, maar het klopt wel.’
‘Ik heb altijd geweten dat jullie voor elkaar waren gemaakt. Met ons was het nooit iets geworden.’
Er sprak warmte en humor uit zijn woorden. Ik moest lachen. Simón had eigenlijk altijd gelijk. Het was een van de redenen waarom we uit elkaar waren.
Praten met hem gaf me het gevoel dat ik dit hoofdstuk kon afsluiten. Ik was blij te horen dat hij klonk als iemand die gelukkig was, want hoewel hij de relatie had beëindigd, had ik altijd het idee gehad dat het op de een of andere manier mijn schuld was.
Hoe meer ik erover nadacht, hoe groter werd mijn angst dat het een vergissing was met Dominik samen te wonen, net zoals het een vergissing was geweest bij Simón in te trekken. Ik was gewoon geen huiselijk type. Bij Simón had ik het gevoel gehad dat ik in de val zat en ik was doodsbang dat ik me net zo zou voelen na een paar maanden dag in dag uit met Dominik in hetzelfde huis te zijn.
Als het goed ging, zou samenwonen met Dominik een zegen zijn, het antwoord op alles, de relatie waarop ik altijd had gehoopt.
Maar als het fout ging, zou het alles kapotmaken wat we samen hadden.
In zijn roman had Dominik inmiddels beschreven hoe de Bailly de slachting en de waanzin van de Eerste en Tweede Wereldoorlog had overleefd. Hij was nu bij het eind van de jaren zestig, toen Edwina Christiansen de laatste was geworden in een reeks van ongelukkige, verdoemde heldinnen die de vervloekte viool in bezit hadden gehad.
Edwina was een alleenstaande moeder uit Hannover. Haar zoontje was het resultaat van een onbezonnen liefdesgeschiedenis in India, waar ze als hippie verbleef. Ze was toen amper twintig. Na haar terugkeer was ze getrouwd met Helmuth Christiansen, een verkoper van scheepsbenodigdheden in Hamburg. Maar het huwelijk had geen stand gehouden. Zijn vastgeroeste gewoonten en het grote verschil in leeftijd waren te veel voor haar vrije geest. Met haar jonge zoon was ze teruggegaan naar Hannover, waar ze als technisch manager en vakbondsvertegenwoordiger in een autofabriek werkte.
De viool, waar ze niet eens op kon spelen, was in haar bezit gekomen na de dood van een verre verwant. Niemand anders in haar familie had er aanspraak op gemaakt. En zo was het instrument, waarvan Edwina de waarde niet kende, achter in een kast beland.