Tachtig dagen rood(192)
We hadden elkaar een paar keer aan de telefoon gehad sinds die nacht in Parijs, en hadden bijna alleen over de Bailly gesproken, en over zijn onderzoek, maar nooit over ons. Ik wist niet zeker of Lauralynn gelijk had, dat hij nog verliefd op mij was. Ik wist zelfs niet zeker of ik nog verliefd op hém was. Het voelde meer alsof hij me aanvulde, hij was rechts en ik links, hij was de yin en ik de yang. We waren twee helften van een geheel, en we functioneerden allebei niet goed zonder de ander. Als dat liefde was, dan neem ik aan dat we van elkaar hielden, maar ik betwijfelde of we ooit zoiets zouden hebben als die sprookjesachtige romantiek uit boeken en films. Ik zou me uiteindelijk dood vervelen, vermoedde ik, als mijn leven zo suikerzoet zou worden zoals werd beschreven op de bladzijden van die pastelkleurige boeken met hun titels in zwierige krulletters die ik altijd vermeed, misschien uit angst dat ik me erdoor zou laten betoveren.
Ik vond Dominik leuk om alle redenen waarom dat waarschijnlijk niet zo zou moeten zijn. Met hem samen zijn was als het lopen op het scherp van een mes. Hij was alles waarvan ik wilde dat mijn leven er zo uitzag; onvoorspelbaar en precies gevaarlijk genoeg, maar niet té. Ik had er alleen nog steeds geen idee van wat hij voor mij voelde.
Hij had voorgesteld om elkaar te ontmoeten in het koffiehuis bij St. Katharine Docks, waar we onze eerste echte ontmoeting hadden gehad, nu bijna drie jaar geleden. Ik wist niet zeker of hij het had voorgesteld om sentimentele redenen, of omdat het praktisch was.
Ik had bijna een spijkerbroek en een wit t-shirt aangetrokken, een combinatie die ik niet vaak droeg, maar die hij altijd leek te waarderen, misschien omdat hij wist dat het een outfit was die ik droeg zonder bijbedoelingen, in situaties waarin ik me echt op mijn gemak voelde. Maar op het laatste moment had ik gekozen voor een kort rokje, in de hoop dat hij het omhoog zou trekken en zijn lusten op me zou botvieren in het toilet, in een steegje of op de achterbank van zijn auto. Zelfs een hand op mijn dij werd niet echt uitgelokt als ik een lange broek droeg.
Het regende toen ik langs de haven liep op weg naar het café. Het was warm geweest toen ik het huis verliet, dus ik had geen paraplu meegenomen, en ik droeg schoenen met open tenen. Mijn blouse was nat en plakte aan mijn huid en het water stroomde langs mijn benen.
Het kostte enige moeite om de deur van het koffiehuis open te krijgen, omdat mijn hand zo beefde dat ik de deurknop niet kon vastpakken. De gedachte dat ik hem weer zou zien vervulde me met een bedwelmende mengeling van opwinding en blijdschap.
Ik had gehoopt dat ik als eerste zou arriveren, zodat ik even in de toiletten kon verdwijnen om mezelf een beetje af te drogen, of in ieder geval mijn haar te fatsoeneren, dat nu aan mijn schouders geplakt zat, maar Dominik zat al op me te wachten in de hoek onder de trap, op precies hetzelfde plekje waar we bij onze eerste afspraak hadden gezeten. Hij had al besteld. Een van de obers was onderweg met een blad, met daarop voor hem een espresso, voor mij een koffie verkeerd en een kom vol suiker.
Ik schoof op de zitplaats tegenover hem, mijn dijen waren glibberig op het harde hout van de stoel.
‘Paraplu vergeten?’ zei hij met een plagerig lachje.
‘Nee, ik heb me expres nat laten regenen,’ snauwde ik.
Zodra ik het had gezegd, kleurde ik rood, niet zeker waarom ik zo narrig tegen hem had gedaan, terwijl ik hiernaartoe was gekomen met het doel om hem duidelijk te maken dat ik bij hem wilde zijn. Ik had het als een grapje bedoeld, maar de woorden kwamen scherper over dan mijn bedoeling was. Ik was op van de zenuwen, ik wilde niets liever dan stoppen met praten en hem aanraken.
Hij staarde me aan, in zijn ogen glinsterde iets onuitgesprokens. Lust, misschien. Ik kon voelen hoe mijn tepels zich verhardden onder de natte stof van mijn blouseje en ik kon het niet afschuiven op de kou. Het was vochtig, maar misschien was het de aanwezigheid van Dominik waardoor ik me heet voelde.
Ik rilde, ondanks de hitte.
‘Ga jezelf even afdrogen,’ zei hij. ‘Je vat nog kou. We hebben veel te bespreken, dus het is beter als je je prettig voelt.’
Ik voelde even een steek toen ik me afvroeg waarom hij me niet in zijn huis in Hampstead had uitgenodigd. Daar was ik graag naartoe gekomen, dan hadden we allebei lekker droog en warm in zijn bed kunnen liggen. Misschien was het feit dat hij me buitenshuis wilde ontmoeten een teken dat hij niet verder wilde gaan, dat hij nadat hij voor mij de Bailly had teruggevonden gewoon vrienden wilde zijn, verder niets.
Ergens hoopte ik dat hij de viool niet onmiddellijk terug zou vinden, zodat ik een excuus had om hem nog vaker te zien. Aan de andere kant wilde ik mijn instrument terug, wanhopig graag, zodat het gevoel ervan in mijn handen en het geluid ervan dat door me heen stroomde me aan hem deden denken, voor eeuwig.