Tachtig dagen rood(182)
‘Ik denk dat ik het niet overleef zonder cafeïne,’ zei ze.
Ze was echt absoluut mijn type.
We kleedden ons snel aan, snakkend naar frisse lucht en wat te eten. Ik had niet veel gegeten van ons snackmaal van gisteren en Lauralynn had een eetlust als een grote haard die steeds moest worden opgestookt.
Ik stopte onderweg om te luisteren naar een straatmuzikant die ‘I’m on Fire’ van Bruce Springsteen speelde, de protesten van Lauralynn negerend dat ze flauw ging vallen als ze niet onmiddellijk een ontbijt kreeg. Ik voelde me altijd sentimenteel verbonden met straatmuzikanten, omdat ik ooit een van hen was geweest, en ik gooide een briefje van vijf euro in zijn kist in ruil voor een cd. De cd zat in een hoesje dat het midden hield tussen zelfgemaakt en professioneel. Er stond op: kaurna cronin, feathers. Ik lachte naar de muzikant, die zijn hoedje voor me afnam, terwijl Lauralynn ongeduldig van de ene voet op de andere stond te wiebelen.
‘Kun je niet gaan flirten nadat we gegeten hebben?’ vroeg ze knorrig, terwijl ik de cd in mijn tas stopte.
We namen koffie en een schaal met brood, vleeswaren en kaas bij Matilda. Chris en Fran zaten er ook al, maar zij waren bijna klaar met eten en waren van plan om rond te kijken bij de muziekwinkel ernaast. Die avond speelden we in dezelfde gelegenheid, dus we hadden de middag en de vroege avond tot onze beschikking.
Fran nam Lauralynn eens goed op en staarde me aan met een opgetrokken wenkbrauw. ‘Heb je goed geslapen?’
Ik stelde haar voor als de goede vriendin van een goede vriend. Al snel gingen Fran en Chris ervandoor, we spraken af dat we hen later die dag weer zouden zien.
‘Je zusje?’ vroeg Lauralynn.
‘Ja.’
‘Ze lijkt op je. Anders, maar toch hetzelfde vanbinnen. Ze heeft dezelfde vonkjes in haar ogen.’
‘Kappen. Chris zit duidelijk achter haar aan en ik kan het nog net aan dat een van mijn vrienden met mijn zuster scharrelt.’
We bestelden nog een rondje koffie en zaten een tijdje buiten voor het café, op de roze dekens die op de houten bankjes lagen, we keken naar de straat en observeerden de mensen die langsliepen.
Lauralynn was makkelijk in de omgang. Ze had kennelijk geen inbreng van mij nodig en was er tevreden mee om gewoon stilletjes naast me te zitten. Naast haar zitten was geruststellend en het gaf me een gevoel van hoop. Ze was zo iemand die alleen goudeerlijk kan zijn, hoeveel pijn dat ook deed, dus als zij dacht dat Dominik en ik nog een kans maakten, dan was dat ook zo.
Uiteindelijk doorbrak ze de stilte.
‘Laten we de stad gaan verkennen.’
‘Leuk,’ zei ik schouderophalend. We zouden Berlijn over een paar dagen weer verlaten en ondanks mijn goede voornemens had ik meer tijd doorgebracht met slapen dan met het rondkijken in de stad. Tijdens de rest van de tournee zouden we overal slechts één avond spelen, en verder hadden we geen vrije tijd meer totdat we teruggingen naar Londen.
We huurden fietsen en fietsten naar de vlooienmarkt in het Mauerpark. Je kon er over de hoofden lopen. De halve bevolking van Berlijn leek hier rond te lopen, zoekend in de kraampjes naar prullaria, vintagekleding en tweedehandsmeubels. Ik zag een paar enkellaarsjes met zebraprint die mij een maat te klein waren, en kocht ze voor Fran.
We kochten twee plastic bekertjes sinaasappelsap en liepen door de mensenmassa naar het park tegenover de markt. Het park was wat kaal, anders dan de meeste groene plekken in de stad, alleen wat verwilderd gras en een paar bomen, maar het zat ook vol mensen. Ze lagen languit op het gras of zaten te luisteren en te kijken naar een groep muzikanten aan de andere kant van het park, die meezongen met een karaokemachine.
Mijn telefoon ging weer. Ik nam hem gehaast op, realiseerde me pas dat het een onbekend nummer was toen ik de groene knop al had ingedrukt. Deze keer was het niet Dominik.
‘Hallo, Summer, met Grayson. Ik wil je iets vragen over je foto’s…’
10
Privédanseres
die ene nacht met summer in Parijs was niet genoeg geweest. Ze hadden zelfs geen tijd gehad om het echt te hebben over het verlies van de viool, of over de ware redenen dat ze in New York uit elkaar waren gegaan. Hij wist dat ze er geen van beiden op uit waren om een schuldige aan te wijzen; het was hem nu duidelijk dat het aan hen allebei te wijten was. Om wat ze waren, de duistere dingen die hen aanspraken. Als die ondergrondse rivier waarlangs hun levens stroomden er niet was geweest en hen niet had meegesleurd, zouden ze elkaar waarschijnlijk nooit hebben ontmoet, dus het had geen zin om alle details te willen ontleden. Ze waren wat ze waren: uiterst imperfect, en dat zou waarschijnlijk ook niet veranderen. Het was nu alleen een kwestie van omgaan met het verleden en hopen dat ze een soort compromis konden sluiten met betrekking tot de hunkeringen, begeerten en emotionele eisen van hun beide karakters.