Reading Online Novel

Storm op komst(44)







13

De schaduw van het kwaad


Voor hem lag een schemerige, klamme gang met dikke stenen muren. In de verte zag Jake de gedaante in de rode mantel onder een stenen boog door gaan en behoedzaam ging hij erachteraan.

Hij kwam bij een grote, ronde antichambre met een gewelfd plafond. Het gedempte licht kwam van eenzelfde boog aan de andere kant van het vertrek, waar Jake nog net een schaduw in zag verdwijnen.

Met zijn ogen strak op de boog gericht liep hij naar de overkant. Hij struikelde over een richel en hoorde steengruis vallen. Als aan de grond genageld bleef hij staan. Hij keek omlaag en hapte naar adem: bij zijn voeten bevond zich een groot rond gat, een schimmige afgrond die in de diepte verdween. In het gat liep een oude, stenen wenteltrap omlaag. Het was er vochtig en schimmelig, en in de diepte echode het geluid van druppelend water. Zo te horen kwam de trap ver onder de kanalen van Venetië uit, dacht Jake.

Hij deed snel een stap naar achteren en terwijl hij vol ontzag de afgrond in tuurde liep hij voorzichtig om het gat heen naar de poort. Hij kwam in een grote zaal: een ‘studio’ van twee verdiepingen hoog met grote getraliede ramen van de vloer tot aan het plafond. De man met de mantel stak de zaal over en ging een volgende gang in.

‘Ik kan dit niet,’ zei Jake plotseling tegen zichzelf en hij keerde op zijn schreden terug. Toen stond hij stil en dacht na. Je hebt geen keus! realiseerde hij zich. Hij balde zijn vuisten en liep terug naar de zaal, maar bleef toen verstijfd staan.

De zaal keek uit op een smal kanaal. De zon was nog maar net op en het duurde even voordat Jakes ogen aan het spookachtige schemerlicht waren gewend. Er stonden rijen lange schragentafels, elk met een bank van ruw eikenhout. Aan het plafond hingen op regelmatige afstanden kandelaars, die geen van alle brandden. Links van hem bevond zich nog een doorgang, maar die was afgesloten met een stevige metalen deur.

Toen Jake naar een van de tafels liep stootte hij zijn teen tegen iets van metaal en hij zag dat er metalen ringen in de vloer zaten.

Zijn aandacht werd vervolgens getrokken door wat er op de tafels lag: vellen perkament met ingewikkelde tekeningen. Ernaast stonden ganzenveren in inktpotjes. Jake bestudeerde een van de tekeningen. Hij schrok toen hij de kop zag, die in vette gotische letters was geschreven:

+++

SUPERIA

+++

‘Superia...’ fluisterde Jake tegen zichzelf. ‘Ga naar de top van Superia.’ Hij herinnerde zich het bericht dat zijn ouders naar Punt Nul hadden gestuurd nog goed.

Eronder stond hetzelfde symbool als op Jakes borstkuras: een slang die zich rond een schild had gekronkeld. Het perkament stond vol met ingewikkelde plattegronden en opstandschetsen van een gebouw van ontzagwekkende afmetingen. Het was zo hoog als een moderne wolkenkrabber – minstens veertig verdiepingen schatte Jake. Maar de stijl was oud, met gewelfde gotische ramen en waterspuwers. Het zag eruit als een duister toekomstbeeld gezien door zestiende-eeuwse ogen en om de een of andere reden bezorgde het hem kippenvel. Toen hij beter keek, zag hij dat alle ramen tralies hadden.

Op de volgende tafel lag een ontwerp voor een reusachtige poort, net zo somber en kolossaal, maar met honderden ronde, eveneens getraliede ramen.

Jake liep alle tafels langs om naar de tekeningen te kijken. Ze droegen allemaal dezelfde kop en het symbool van de slang rond het schild, en het waren allemaal tekeningen van immense bouwwerken. Jake herinnerde zich hun ontdekking in de pizzabakkerij. Het enige spoor van zijn ouders waren de vermiste architecten geweest. Dit kon geen toeval zijn.

Plotseling hoorde hij voetstappen naderen door een van de gangen. Hij keek haastig om zich heen waar hij zich kon verschuilen, maar het was te laat. Hij kon nog net een stap achteruit doen, de schaduw in, toen er zes in dezelfde donkerrode mantel gehulde soldaten de zaal in marcheerden. Ze droegen brandende toortsen en begonnen de dikke kaarsen in de kandelaars aan te steken.

Toen een van de soldaten zich opeens omdraaide en op hem afkwam, stokte Jakes adem in zijn keel.

Maar de soldaat toonde geen achterdocht; Jake was tenslotte hetzelfde gekleed als zij. Hij overhandigde hem een toorts en beval hem de anderen te assisteren. Toen Jake de toorts van hem aanpakte ving hij een glimp op van het gezicht onder de karmijnrode capuchon: het was van een lange jongen met gemillimeterd haar, kille ogen en een manier van doen die angstaanjagend volwassen was. Jake keek naar de anderen. Het waren zowel jongens als meisjes, maar de gezichten waren allemaal hetzelfde: een strakke mond, ijskoude ogen en een uitdrukkingsloos gezicht. Het leken wel robots. Als hij niet wilde opvallen, begreep hij in een flits, zou hij zich net zo moeten gedragen.

Terwijl Jake aan het werk ging, haalde een van de soldaten een grote sleutelbos van zijn riem en maakte de deur in de linkermuur open.