Reading Online Novel

Stoner(89)



Na de aanval bracht ze bijna al haar tijd in haar eentje in haar kamer door, luisterend naar het radiootje dat haar vader haar op haar twaalfde verjaardag had gegeven. Ze lag roerloos op haar onopgemaakte bed of zat roerloos aan haar bureau, en luisterde naar het geluid dat dunnetjes uit het krulwerk van het vierkante, lelijke apparaat op het nachttafeltje schetterde, alsof de stemmen, de muziek en de lach die ze hoorde het enige waren wat er van haar persoonlijkheid was overgebleven en alsof zelfs die in de verte in stilte wegstierf en werd vergeten.

En ze werd dik. Tussen die winter en haar dertiende verjaardag kwam ze bijna vijfentwintig kilo aan. Haar gezicht werd droog en opgeblazen als rijzend deeg, en haar ledematen werden week, traag en log. Ze at niet veel meer dan ze voorheen had gegeten, maar ze werd dol op zoetigheid en had altijd een doos snoepgoed in haar kamer staan. Het was alsof er iets in haar binnenste was losgeraakt en zacht en hopeloos was geworden, alsof daar uiteindelijk een vormloosheid was losgebarsten die nu haar vlees ervan overtuigd had uitdrukking te geven aan dat duistere en geheime leven.

Stoner aanschouwde de transformatie met een droefheid die in tegenspraak was met het onverschillige gezicht dat hij aan de buitenwereld toonde. Hij stond zichzelf niet de gemakkelijke luxe van schuldgevoel toe. Gezien zijn eigen aard en de omstandigheden van zijn leven met Edith had hij er niks aan kunnen doen. En dat besef versterkte zijn droefheid meer dan schuld had kunnen doen, en maakte de liefde voor zijn dochter doordringender en dieper.

Ze was, wist hij – en dat had hij al heel vroeg geweten, vermoedde hij – een van die zeldzame en altijd aangename mensen die zo’n fijngevoelige moraliteit bezaten dat die gekoesterd en onderhouden moest worden om tot uiting te kunnen komen. Die week af van de wereld en moest in een omgeving verkeren waarin hij zich niet thuisvoelde. Terwijl hij naar tederheid en rust verlangde, moest hij zich voeden met onverschilligheid, gevoelloosheid en lawaai. Het was een aard die, zelfs in de merkwaardige en vijandige omgeving waarin hij moest leven, niet ruw genoeg was om zich te verzetten tegen de brute krachten die daartegen ingingen, en die zich alleen nog maar kon terugtrekken in een rust waarin hij verloren, klein en kalm was.

Toen ze zeventien jaar oud was, aan het begin van haar laatste jaar op de middelbare school, voltrok zich bij haar nog een transformatie. Het was alsof haar aard zijn schuilplek had gevonden en ze ten slotte in staat was zich aan de buitenwereld te tonen. Even snel als ze de afgelopen drie jaar was aangekomen, viel ze weer af. En voor degenen die haar hadden gekend, leek het een transformatie waaraan tovenarij te pas was gekomen, alsof ze vanuit een tussenstadium in een omgeving was beland waarvoor ze was geschapen. Ze was bijna mooi. Haar lichaam, dat heel dun was geweest en vervolgens heel dik, had ranke en zachte ledematen, en bewoog zich met soepele gratie voort. Haar schoonheid was passief, zo goed als onbewogen. Haar gezicht was bijna uitdrukkingsloos, als een masker. Haar lichtblauwe ogen keken je openhartig aan, zonder nieuwsgierigheid en zonder enige vrees dat er meer achter werd gezien. Haar stem was bijzonder zacht, enigszins vlak en ze sprak zelden.

Nogal onverwacht werd ze, in de woorden van Edith, ‘populair’. Er werd vaak voor haar gebeld en dan zat ze in de woonkamer, nu en dan knikkend, terwijl ze stilletjes en kort op de stem reageerde. Op schemerige namiddagen kwamen auto’s langs die haar meenamen, opgaand in het geschreeuw en gelach. Soms stond Stoner voor het raam en zag de auto’s er met gierende banden in een stofwolk vandoor gaan, en hij was ietwat bezorgd en had ook enig ontzag. Hij had nooit een auto bezeten en nooit geleerd erin te rijden.

En Edith was tevreden. ‘Zie je wel?’ zei ze met een afwezige triomf, alsof er geen drie jaren waren verstreken sinds haar plotseling opgewelde aanpak van het probleem van de ‘populariteit’ van Grace. ‘Zie je wel? Ik had gelijk. Ze had gewoon een zetje nodig. En Willy vond het niet goed. O, dat wist ik van tevoren. Willy vindt het nooit goed.’

Een paar jaar lang had Stoner elke maand een paar dollar opzijgezet, zodat Grace, als het zover was, naar een universiteit buiten Columbia kon gaan, een eind uit de buurt, misschien in het oosten. Edith was op de hoogte van dit plan, en het had geleken alsof ze ermee instemde. Maar toen het zover was, wilde ze er niks van weten.

‘O, nee!’ zei ze. ‘Dat zou ik niet kunnen verdragen! Mijn schatje! En afgelopen jaar ging het zo goed met haar. Zo populair, en zo gelukkig. Ze zou moeten wennen, en – schatje, Gracie, schatje,’ – ze wendde zich tot haar dochter – ‘Gracie wil niet écht bij haar moeder weg, toch? Haar in haar eentje achterlaten?’

Grace keek haar moeder kort aan zonder iets te zeggen. Ze wendde zich even naar haar vader en schudde haar hoofd. ‘Als je wilt dat ik blijf, dan blijf ik natuurlijk,’ zei ze tegen haar moeder.