Reading Online Novel

Stoner(58)



Stoner luisterde, en al luisterend nam zijn verbazing toe. Hij kon er niet bij dat dit dezelfde man was als degene die zijn werkgroep had gevolgd, en die hij meende te kennen. Walkers presentatie was helder, openhartig en intelligent. Nu en dan was deze zelfs briljant. Lomax had gelijk: als de dissertatie aan zijn belofte beantwoordde, zou het briljant zijn. Hij voelde hoop, warmte en blijdschap, en hij boog zich geïnteresseerd voorover.

Walker sprak misschien een minuut of tien over zijn onderwerp en stopte toen abrupt. Vlug stelde Lomax hem nog een vraag, en Walker beantwoordde hem meteen. Gordon Finch keek Stoner enigszins onderzoekend aan. Stoner glimlachte een beetje, zichzelf omlaaghalend, en haalde zijn schouders even op.

Toen Walker weer ophield, nam Jim Holland meteen het woord. Holland was een slanke jongeman, gedreven en bleek, met enigszins uitpuilende blauwe ogen. Hij sprak bewust traag, met een stem die door een geforceerde terughoudendheid altijd leek te trillen. ‘Meneer Walker, u had het zo-even over Godwins determinisme. Ik vraag me af of u een verbinding zou kunnen leggen tussen dat determinisme en het fenomenalisme van John Locke?’ Stoner herinnerde zich dat Holland een man van de achttiende eeuw was.

Even viel er een stilte. Walker draaide richting Holland, nam zijn bril af en maakte hem schoon. Zijn ogen knipperden en keken alle kanten op, willekeurig. Hij zette hem weer op en knipperde weer. ‘Zou u de vraag alstublieft willen herhalen?’

Holland begon opnieuw, maar Lomax onderbrak hem. ‘Jim,’ zei hij vriendelijk, ‘heb je er bezwaar tegen als ik de vraag enigszins toelicht?’ Voordat Holland kon antwoorden, draaide hij zich vlug richting Walker. ‘Meneer Walker, inhakend op de implicaties van de vraag van professor Holland – namelijk dat Godwin de theorie van Locke over de zintuiglijke aard van kennis accepteerde – de tabula rasa en dergelijke – en dat Godwin met Locke meende dat verstand en kennis die door de toevallige passie en de onvermijdelijkheid van onwetendheid gehinderd worden, door onderwijs konden worden rechtgezet – zou u, gegeven deze implicaties, commentaar willen leveren op Shelleys beginsel van kennis – in het bijzonder het beginsel van schoonheid –, uiteengezet in de laatste strofen van “Adonais”?’

Met een peinzende frons op zijn gezicht leunde Holland achterover in zijn stoel. Walker knikte en zei snel: ‘Hoewel de openingsstrofen van “Adonais”, Shelleys eerbetoon aan zijn vriend en collega John Keats, conventioneel klassiek zijn, met hun zinspeling op de Moeder, de Uren, op Urania enzovoort, en met hun herhaalde aanroepingen, doet het echte klassieke moment zich pas voor in de laatste strofen, die, in feite, een sublieme lofzang zijn op het eeuwige Beginsel van Schoonheid. Als we onze aandacht, heel even, op deze beroemde regels mogen vestigen:



Leven, als een koepel van veelkleurig glas,

bevlekt de witte stralen van de eeuwigheid,

Dan stampt de Dood het weer aan scherven.



Het expliciete symbolisme in deze regels wordt pas duidelijk als we de regels in hun context plaatsen. “Die Ene blijft,” schrijft Shelley een paar regels eerder, “de massa wisselt, wijkt.” En we worden aan de even beroemde regels van Keats herinnerd:



“Schoonheid is waarheid, ’t ware schoon,” – zo luidt

(En deze les volstaat) ál wat gij weet.(Vertaling Keats: D. Spanjaard.)



Het uitgangspunt is, derhalve, Schoonheid. Maar schoonheid is ook kennis. En het is een opvatting die afkomstig is...’

Walkers stem ging voort, vloeiend en zeker van zichzelf. De woorden kwamen bijna uit zijn snel bewegende mond tevoorschijn alsof – Stoner schrok op, en de hoop die in hem was opgeweld verflauwde even abrupt als die was ontstaan. Heel even voelde hij zich bijna lichamelijk onwel. Hij keek omlaag naar de tafel en zag tussen zijn armen in het glimmende oppervlak van het notenhouten tafelblad de reflectie van zijn gezicht. Het beeld was donker, en hij kon zijn eigen trekken niet onderscheiden. Het was alsof hij een onwezenlijke geest zag die hem vanuit een hard oppervlak tegemoet kwam.

Lomax rondde zijn vragen af en Holland begon. Het was, gaf Stoner toe, een meesterlijk optreden. Onopvallend, met veel charme en opgewekt, leidde Lomax alles in goede banen. Af en toe, als Holland een vraag stelde, wendde Lomax blijmoedig verbazing voor en vroeg om toelichting. Op andere momenten liet hij op een vraag van Holland, zich verontschuldigend voor zijn enthousiasme, zijn eigen overwegingen volgen, waarbij hij Walker in de discussie betrok, zodat die er echt aan leek deel te nemen. Hij herformuleerde vragen – zich telkens verontschuldigend – veranderde ze zodanig dat de oorspronkelijke bedoeling in de toelichting verloren ging. Hij betrok Walker bij wat doorwrochte theoretische argumenten leken, ook al voerde hij meestal zelf het woord. En uiteindelijk – zich telkens verontschuldigend – onderbrak hij de vragen van Holland met eigen vragen, die Walker daarheen leidden waar hij hem wilde hebben.