Stoner(20)
‘Toen ik een klein meisje was van een jaar of zes,’ zei Edith Bostwick met een hoge, schrille en monotone stem, ‘kon ik pianospelen en hield ik van schilderen en was ik erg verlegen, dus stuurde mijn moeder me naar de Miss Thorndyke School voor meisjes in St. Louis. Ik was daar de jongste, maar dat gaf niet, want papa was lid van het bestuur en had het geregeld. Eerst vond ik er niks aan, maar uiteindelijk vond ik het geweldig. Het waren allemaal heel aardige meisjes, welgesteld, en ik heb er vrienden voor het leven gemaakt, en...’
Zodra ze begon te praten had Stoner zich weer omgedraaid, en hij keek haar vol verbazing aan, zonder dat dit van zijn gezicht viel af te lezen. Ze keek recht voor zich uit; haar gezicht was bleek en haar lippen bewogen alsof ze, zonder er iets van te begrijpen, voorlas uit een onzichtbaar boek. Hij wandelde langzaam de kamer door en ging naast haar zitten. Ze scheen hem niet op te merken; ze bleef recht voor zich uit kijken en over zichzelf vertellen, zoals hij haar had gevraagd. Hij wilde haar zeggen dat ze moest stoppen, haar geruststellen, haar aanraken. Hij verroerde zich niet en zei niets.
Ze bleef praten, en na een tijdje begon hij te horen wat ze zei. Jaren later drong tot hem door dat, in die anderhalf uur op die avond in december, de eerste keer dat ze bij elkaar waren, ze hem meer over zichzelf vertelde dan ze later ooit zou doen. En na afloop had hij het gevoel dat ze van elkaar waren vervreemd in een mate die hij niet voor mogelijk had gehouden, en hij wist dat hij verliefd was.
Edith Elaine Bostwick was zich er waarschijnlijk niet van bewust wat ze die avond tegen William Stoner had gezegd, en als dat wel zo zou zijn geweest, kon ze het belang ervan niet inzien. Maar Stoner wist wat ze zei en hij vergat het nooit. Wat hij hoorde was een soort bekentenis en naar hij meende een verzoek om hulp.
Toen hij haar beter leerde kennen, kwam hij meer over haar jeugd te weten, en hij kwam erachter dat die kenmerkend was voor die van de meeste meisjes in die tijd en omstandigheden. Ze was grootgebracht in de veronderstelling dat ze behoed zou worden voor de nare gebeurtenissen die het leven voor haar in petto kon hebben, en in de veronderstelling dat ze geen andere taak had dan elegant en bedreven aan die bescherming mee te werken, omdat ze tot een sociale en economische klasse behoorde voor wie die bescherming een bijna heilige plicht was. Ze bezocht privéscholen voor meisjes, waar ze leerde lezen, schrijven en eenvoudige rekensommen leerde maken. In haar vrije tijd werd ze aangemoedigd om te borduren, piano te spelen, met waterverf te schilderen en over de meer gematigde literaire werken te spreken. Ze kreeg ook onderricht over zaken als kleding, lichaamshouding, beschaafde uitspraak en deugdzaamheid.
Haar morele opvoeding, zowel op de scholen die ze had bezocht als thuis, was negatief van aard, verbiedend van opzet en bijna volledig seksueel. De seksualiteit was evenwel indirect en werd niet erkend. Hierdoor omhulde die elk ander onderdeel van haar opvoeding, een opvoeding die van die terugwijkende en onuitgesproken morele kracht de meeste energie ontving. Ze leerde dat ze ten opzichte van haar echtgenoot en familie verplichtingen had en dat ze die moest vervullen.
Haar jeugd was buitengewoon formeel, zelfs tijdens de meest alledaagse momenten van het gezinsleven. Haar ouders gingen beleefd en afstandelijk met elkaar om. Nooit zag Edith bij hen de spontane warmte van woede of liefde. Woede bestond uit een dagenlange beleefde stilte en liefde bestond uit een keurige uiting van genegenheid. Ze was een enig kind en maakte al heel vroeg kennis met eenzaamheid.
Aldus ontwikkelde ze enige aanleg voor de elegantere kunstnijverheid, zonder iets te leren over zaken die voor het dagelijkse leven nodig waren. Haar borduurwerk was verfijnd en nutteloos; ze schilderde vage landschappen met dunne laagjes waterverf en ze speelde piano met een krachteloze, maar precieze aanslag. Toch kende ze haar eigen lichaamsfuncties niet. Nog nooit had ze een dag voor zichzelf gezorgd, noch was het ooit bij haar opgekomen dat ze verantwoordelijk zou kunnen worden voor het welzijn van een ander. Haar leven was onveranderlijk, als een zwak gedruis, en werd bewaakt door haar moeder, die, toen Edith nog een kind was, urenlang toekeek hoe ze haar schilderijtjes schilderde en pianospeelde, alsof er voor geen van beide enige andere bezigheid mogelijk was.
Op dertienjarige leeftijd onderging Edith de gebruikelijke seksuele veranderingen. Ook onderging ze een lichamelijke transformatie die minder gebruikelijk was. In een paar maanden tijd groeide ze bijna dertig centimeter, zodat ze bijna even lang was als een volwassen man. En nooit kwam ze de associatie tussen de onhandigheid van haar lichaam en haar gênante nieuwe seksuele staat helemaal te boven. Deze veranderingen versterkten haar natuurlijke verlegenheid – ten opzichte van haar klasgenoten op school gedroeg ze zich afstandelijk, thuis had ze niemand om mee te praten, en ook werd ze meer en meer in zichzelf gekeerd.