Stoner(19)
‘Nee, mevrouw,’ zei Stoner.
‘O,’ zei mevrouw Darley. ‘Nou, ’s middags hebben we hier weleens een paar van de jongere professoren op theevisite gehad. Maar dat is al een aardig tijdje geleden, voor de oorlog. Hebt u meegevochten in de oorlog, professor Stoner?’
‘Nee, mevrouw,’ zei Stoner. ‘Ik was op de universiteit.’
‘Ja,’ zei mevrouw Darley. Ze knikte opgewekt. ‘En u doceert...?’
‘Engels,’ zei Stoner. ‘En ik ben geen professor. Ik ben maar docent.’ Hij wist dat zijn stem hard klonk; hij kon er niks aan doen. Hij probeerde te glimlachen.
‘Aha, juist,’ zei ze. ‘Shakespeare... Browning...’
Er viel een stilte tussen hen. Stoner vouwde zijn handen en keek naar de vloer.
‘Ik zal eens kijken of Edith klaar is,’ zei mevrouw Darley. ‘Hebt u een ogenblikje?’
Stoner knikte en kwam overeind toen ze de kamer verliet. In een achterkamer hoorde hij een luid gefluister. Hij bleef nog een poosje staan.
Plotseling stond Edith in de brede deuropening, bleek en zonder te lachen. Ze keken elkaar zonder herkenning aan. Edith deed een stap achteruit en kwam toen, met dunne, samengeknepen lippen, naar voren. Met een ernstige blik in de ogen gaven ze elkaar een hand en gingen samen op de bank zitten. Ze hadden geen woord gezegd.
Ze was nog groter dan hij zich herinnerde, en nog teerder. Haar gezicht was lang en smal, en ze hield haar lippen gesloten over haar nogal grote tanden. Haar huid was zo doorschijnend dat die bij elke provocatie verkleurde en warm werd. Haar haar was enigszins roodachtigbruin van kleur; ze had het in dikke lokken opgestoken. Maar het waren haar ogen waarvoor hij viel en die hem boeiden, net als de vorige dag. Ze waren bijzonder groot en van het bleekste blauw dat hij zich kon voorstellen. Als hij ernaar keek, leek hij buiten zichzelf te geraken, in een mysterie dat hij niet kon bevatten. Hij vond haar de mooiste vrouw die hij ooit had gezien, en hij zei impulsief: ‘Ik... Ik wil je leren kennen.’ Ze schoof een eindje bij hem vandaan. Haastig zei hij: ‘Ik bedoel... Gisteren, op de receptie, waren we niet echt in staat om met elkaar te spreken. Ik wilde met je praten, maar er waren zoveel mensen. Mensen die soms in de weg zaten.’
‘Het was een bijzonder geslaagde receptie,’ zei Edith zwakjes. ‘Ik vond iedereen erg aardig.’
‘O, ja, natuurlijk,’ zei Stoner. ‘Ik bedoel...’ Hij maakte zijn zin niet af. Edith zweeg.
‘Ik begrijp dat je tante en jij over een tijdje naar Europa gaan,’ zei hij.
‘Ja,’ zei ze.
‘Europa...’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Daar zul je wel zin in hebben.’
Ze knikte aarzelend.
‘Waar ga je heen? Ik bedoel... naar welke plaatsen?’
‘Engeland,’ zei ze. ‘Frankrijk. Italië.’
‘En je gaat... in het voorjaar?’
‘April,’ zei ze.
‘Vijf maanden,’ zei hij. ‘Dat duurt niet zo lang. Ik hoop dat we ondertussen...’
‘Ik blijf hier nog maar drie weken,’ zei ze vlug. ‘Dan ga ik terug naar St. Louis. Met kerst.’
‘Dat is pas kort.’ Hij glimlachte en zei onbeholpen: ‘Dan zal ik je zo vaak mogelijk moeten zien, zodat we elkaar kunnen leren kennen.’
Ze keek hem bijna vol afschuw aan: ‘Zo bedoelde ik het niet,’ zei ze. ‘Alsjeblieft...’
Even zweeg Stoner. ‘Het spijt me, ik... Maar ik wil nog wel een keer bij je langskomen, zo vaak als je toestaat. Vind je dat goed?’
‘O,’ zei ze. ‘Nou.’ Ze had haar dunne vingers in haar schoot samengevouwen, en daar waar de huid gespannen stond, kleurden haar knokkels wit. Op de rug van haar hand zaten heel bleke plekken.
‘Dit gaat niet best, hè? Het spijt me. Ik heb nog nooit iemand zoals jij ontmoet, en ik zeg van die onhandige dingen. Vergeef me als ik je in verlegenheid breng.’
‘O, nee,’ zei ze. Ze draaide zich naar hem toe en trok haar lippen op tot wat een glimlach moest voorstellen. ‘Helemaal niet. Ik vermaak me uitstekend. Echt.’
Hij wist niet wat hij moest zeggen. Hij begon over het weer en verontschuldigde zich voor de sneeuw op het kleed. Ze mompelde iets. Hij sprak over de lessen die hij aan de universiteit moest geven, en ze knikte, onzeker. Uiteindelijk zaten ze zwijgend bij elkaar. Stoner ging staan. Hij bewoog zich traag en moeizaam, alsof hij moe was. Edith keek hem uitdrukkingsloos aan.
‘Nou,’ zei hij, en hij schraapte zijn keel. ‘Het wordt laat en ik... Kijk. Het spijt me. Zou ik over een paar dagen weer kunnen langskomen? Misschien...’
Het was alsof hij niet tegen haar had gesproken. Hij knikte, zei: ‘Welterusten’, en draaide zich om omdat hij wilde vertrekken.