Reading Online Novel

Stoner(17)



Josiah Claremont, al vele jaren weduwnaar, woonde alleen, met drie gekleurde bedienden die bijna even oud waren als hijzelf, in een van de grote huizen van voor de burgeroorlog die ooit in de omgeving van Columbia heel gangbaar geweest waren, maar door de komst van de kleine onafhankelijke boeren en projectontwikkelaars snel verdwenen. De stijl van het huis was aardig, maar non-descript. Hoewel de algemene vorm en afmetingen ‘zuidelijk’ waren, had het niets van de neoklassieke gestrengheid van de huizen van Virginia. Het plankenbeschot was wit geverfd en het lijstwerk om de ramen en balustrades van de kleine balkons die hier en daar uit de bovenverdieping staken was groen. De eigen grond strekte zich uit tot in het bos om de woning en langs de oprit en de paden stonden, bladerloos in de decembermiddag, grote populieren. Het was het meest voorname huis waar William Stoner ooit bij in de buurt was geweest, en op die vrijdagmiddag liep hij licht bevreesd de oprijlaan op en sloot zich aan bij een groep leden van de faculteit die hij niet kende, en die voor de voordeur stonden te wachten om toegang te krijgen.

Gordon Finch, nog altijd in zijn legeruniform, opende de deur om hen binnen te laten. De groep stapte een kleine vierkante hal in, waarin aan de overkant een steile trap met een gepolijste eiken trapleuning naar de tweede verdieping leidde. Op de muur naast de trap hing een klein Frans wandtapijt, en de blauwe en gouden kleuren ervan waren zo vervaagd dat de voorstelling in het gedempte gele licht van de kleine lichtpeertjes nauwelijks te herkennen was. Stoner bleef er even naar staan kijken, terwijl degenen die samen met hem waren binnengekomen in de kleine foyer rondhingen.

‘Geef je jas maar, Bill.’ De stem, vlak bij zijn oor, deed hem opschrikken. Hij draaide zich om. Finch glimlachte en stak zijn hand uit om de jas aan te pakken die Stoner nog niet had uitgedaan.

‘Je bent hier nog niet eerder geweest, toch?’ vroeg Finch bijna fluisterend. Stoner schudde zijn hoofd.

Finch keerde zich naar de andere mannen en slaagde erin om hen toe te spreken zonder zijn stem te verheffen: ‘Heren, u kunt de woonkamer betreden.’ Hij wees op de deur aan de rechterkant van de hal. ‘Daar is iedereen.’

Hij richtte zijn aandacht weer op Stoner. ‘Het is een mooi oud huis,’ zei hij, en hij hing de jas van Stoner in een grote kast onder de trap. ‘Het is een van de echte bezienswaardigheden in deze buurt.’

‘Ja,’ zei Stoner. ‘Ik heb er al over gehoord.’

‘En decaan Claremont is een aardige oude man. ‘Hij vroeg of ik de zaken voor hem vanavond een beetje in de gaten wilde houden.’

Stoner knikte.

Finch nam hem bij zijn arm en leidde hem naar de deur waarop hij eerder had gewezen. ‘Later op de avond moeten we maar even met elkaar praten. Ga nu maar naar binnen. Ik kom zo. Ik wil je aan een paar mensen voorstellen.’

Stoner wilde iets zeggen, maar Finch draaide zich om en begroette een volgende groep die door de voordeur naar binnen was gekomen. Stoner haalde diep adem en opende de deur naar de voorname woonkamer.

Toen hij vanuit de koude hal de ruimte binnenkwam, sloeg de warmte hem tegemoet, alsof die hem wilde terugduwen. Het zwakke geroezemoes van de mensen binnen zwol even aan zodra hij de deur opende, waarna zijn oren zich erop instelden.

In de kamer bevonden zich ongeveer vijfentwintig mensen, en zo op het eerste gezicht herkende hij niemand. Hij zag het sobere grijs en bruin van mannenpakken, het vaalgroen van legeruniformen, en hier en daar het verfijnde roze of blauw van de jurk van een vrouw. De mensen bewogen zich traag door de warmte en hij volgde hun bewegingen, zich bewust van zijn lengte ten opzichte van de zittende gestalten, knikkend naar de gezichten die hij nu herkende.

Aan de andere kant leidde een deur naar een zitkamer, die zich naast de lange, smalle eetzaal bevond. De klapdeuren van de zaal stonden open en boden zicht op een zware walnoten eettafel waarop een geeldamasten kleed lag, vol witte schalen en glimmende zilveren kommen. Er zaten verscheidene mensen rond de tafel, en aan het hoofd ervan stond een jongedame, lang, slank en blond, gekleed in een jurk van lichtblauwe zijde, thee in goudgerande porseleinen kopjes te schenken. Geboeid door de aanblik van de jongedame bleef Stoner in de deuropening staan. Met haar lange verfijnde gezicht glimlachte ze naar de mensen om haar heen, en haar slanke, bijna fragiele vingers gingen vaardig met de theepot en kopjes om. Terwijl hij naar haar keek, was Stoner zich scherp bewust van zijn eigen lompe onhandigheid.

Een poosje bleef hij stokstijf in de deuropening staan. Hij hoorde de zachte, zwakke stem van het meisje uitstijgen boven het gemompel van de verzamelde gasten die ze bediende. Ze hief haar hoofd op en plotseling keek hij haar in de ogen; ze waren bleek en groot en er leek licht vanuit te gaan. Enigszins verward stapte hij achteruit, de woonkamer weer in. Op een plek bij de muur vond hij een lege stoel, waarop hij ging zitten terwijl hij naar het tapijt onder zijn voeten staarde. Hij keek niet in de richting van de eetzaal, maar nu en dan meende hij de warmte van de blik van de jongedame over zijn gezicht te voelen strijken.