Reading Online Novel

Stoner(104)



Hij sloot zijn ogen en ze verdwenen. Hij hoorde Gordon iets fluisteren en hoorde hoe hun voetstappen zich verwijderden.

Wat zo merkwaardig was, was dat het zo eenvoudig was. Hij had Gordon willen zeggen hoe eenvoudig het was, hij had hem willen zeggen dat hij het geen probleem vond om erover te praten of erover na te denken. Maar dat was hem niet gelukt. Nu leek het er niet echt toe te doen. Hij hoorde hun stemmen in de keuken: de lage en doordringende stem van Gordon, de onwillige en afgebeten stem van Edith. Waarover spraken ze?

De pijn kwam zo onverwacht en hevig opzetten dat hij erdoor werd overvallen, zodat hij het bijna uitschreeuwde. Hij ontspande zijn handen, die op de dekens lagen, en deed zijn best ze richting het nachttafeltje te bewegen. Hij pakte verscheidene pillen, stopte ze in zijn mond en bleef heel stil liggen tot de pijn verminderde.

Hij hoorde de stemmen weer. Hij opende zijn ogen niet. Was het Gordon? Zijn gehoor leek buiten zijn lichaam te treden en als een wolk boven hem te zweven, vanwaar het elk subtiel geluidje aan hem doorgaf. Maar zijn geest kon de woorden niet goed onderscheiden.

De stem – was het Gordon? – zei iets over zijn leven. En hoewel hij de woorden niet kon herkennen, niet eens zeker wist of ze wel uitgesproken werden, stortte zijn geest zich op die vraag. Genadeloos bekeek hij zijn leven zoals dat op een ander moest zijn overgekomen.

Kalm, redelijk, stond hij stil bij de mislukking die zijn leven moest lijken te zijn. Hij had vriendschap en de intimiteit van vriendschap gewenst die hem onder de mensen konden houden. Hij had twee vrienden gehad, eentje die een zinloze dood had gevonden voordat hij gekend was, en de andere die zich nu zo ver weg onder de levenden had teruggetrokken dat... Hij had de doelgerichtheid en de nog altijd verbindende passie van het huwelijk gewenst. Ook die had hij gekregen, en hij had niet geweten wat hij ermee aan moest, en die was weggekwijnd. Hij had liefde gewenst. En hij had liefde gekregen, en hij had er afstand van gedaan, had die in de chaos van potentiële mogelijkheden laten ontglippen. Katherine, dacht hij. ‘Katherine.’

En hij had een docent willen zijn, en hij was er een geworden. Al wist hij, en had hij altijd geweten, dat hij het grootste deel van zijn leven een middelmatige docent was geweest. Hij had over een soort integriteit gedroomd, een soort ongedeelde puurheid. Hij had compromissen aangetroffen en bedreigende afleiding door onbeduidende zaken. Hij was wijs geworden, en was na verloop van de vele jaren op onwetendheid gestuit. En wat nog meer, dacht hij. Wat nog meer?

Wat had je verwacht, vroeg hij zich af.

Hij opende zijn ogen. Het was donker. Toen zag hij de hemel buiten, het diepe blauwzwart van de ruimte, en het vage schijnsel van de door een wolk heen schijnende maan. Het zal al wel erg laat zijn, dacht hij. Het leek nog maar heel kort geleden dat Gordon en Edith naast hem hadden gestaan, in het heldere licht van de namiddag. Of was het lang geleden? Hij zou het niet kunnen zeggen.

Hij had geweten dat zijn geest zou verzwakken als zijn lichaam verzwakte, maar hij was niet voorbereid op de onverhoedsheid ervan. Het vlees is sterk, dacht hij. Sterker dan we ons kunnen voorstellen. Het wil altijd doorgaan.

Hij hoorde stemmen, zag licht en voelde de pijn komen en gaan. Boven hem zweefde het gezicht van Edith. Hij voelde dat er een glimlach op zijn gezicht verscheen. Soms hoorde hij zijn eigen stem, en dacht hij dat hij verstandige dingen zei, al was hij daar niet zeker van. Hij voelde dat de handen van Edith hem aanraakten, hem verplaatsten, baadden. Ze heeft haar kind terug, dacht hij. Uiteindelijk heeft ze het kind waarvoor ze kan zorgen. Hij meende iets te moeten zeggen.

Wat had je verwacht? dacht hij.

Er drukte iets zwaars op zijn oogleden. Hij voelde ze trillen en slaagde erin ze te openen. Het was het licht dat hij voelde, het felle licht van de middagzon. Hij knipperde en aanschouwde roerloos de blauwe hemel en de stralende rand van de zon die hij door zijn raam kon zien. Hij besloot dat ze echt waren. Hij bewoog een hand, en terwijl hij bewoog, voelde hij een merkwaardige kracht opkomen, alsof die uit de lucht kwam. Hij ademde diep in. Het deed geen pijn.

Met elke teug lucht die hij inademde, meende hij dat zijn kracht toenam. Zijn huid tintelde, en hij kon het tere gewicht van licht en schaduw op zijn gezicht voelen. Hij hees zichzelf van zijn bed omhoog, zodat hij bijna zat, zijn rug gesteund door de muur waar zijn bed tegenaan stond. Nu kon hij de buitenwereld zien.

Het leek alsof hij uit een lange slaap was ontwaakt en was opgeknapt. Het liep tegen het einde van de lente of het begin van de zomer – of eerder het begin van de zomer, zo zag het eruit. De bladeren van de enorme iep in zijn achtertuin waren uitbundig en prachtig. En de schaduw die hij wierp, was dieper en koeler dan hij ooit had geweten. De lucht was drukkend – een zwaarte vol zoete geuren van gras, bladeren en bloemen, alles door elkaar. Hij ademde nogmaals, diep. Hij hoorde het raspen van zijn adem en voelde de zoetheid van de zomer zich in zijn longen verzamelen.