Reading Online Novel

Slaven van de Klau(74)



's Avonds stopte Thomm een informatiestrook uit de bibliotheek in zijn draagbare viewer. Het ging over pottenbakken en Thomm bestudeerde het onderwerp ijverig.

Covills stokpaardje - een kleine atoomcentrale om Penolpan van elektriciteit te voorzien - hield hem de volgende paar dagen bezig. Het plan beviel hem niet. Penolpan met zijn grachten die zacht verlicht werden door gele lantaarns, met tuinen in kaarslicht en geurend naar nachtelijke bloemen, was een stad uit een sprookjesland en elektriciteit, motoren, kunstlicht en waterpompen zouden beslist afbreuk doen aan die charme. Maar Covill was overtuigd dat de planeet zou profiteren van een geleidelijke integratie in het ontzaglijk grote industriƫle complex van het Stelsel.

Nog tweemaal kwam Thomm langs de aardewerkbazaar en beide keren bewonderde hij de koopwaar en sprak hij met het meisje in de winkel. Ze bezat een fascinerende schoonheid, ze was sierlijk en charmant en ademde de ziel van Penolpan; ze stelde belang in alles wat Thomm haar over de rest van het heelal vertelde en Thomm, jong, weekhartig en eenzaam, verheugde zich steeds heviger op zijn bezoeken aan haar.

Covill gaf hem een poos lang veel werk te doen. Het was weer tijd om rapporten in te dienen bij het hoofdkantoor en Covill liet dit graag aan Thomm over terwijl hijzelf lag te suften in zijn rieten stoel of in zijn speciale rode en zwarte boot door de grachten van Penolpan tufte.

Eindelijk, laat op een middag, gooide Thomm zijn werk opzij en liep de straat op in de schaduw van de grote kaotangbomen. Hij wandelde over de centrale markt, waar de kooplieden het nog druk hadden met late klanten, en sloeg een pad in langs een met gras beschoeide gracht. Weldra arriveerde hij bij de bazaar.

Maar hij zocht vergeefs naar het meisje. Opzij stond een magere man in een zwart jasje. Hij wachtte rustig tot

Thomm zijn wensen bekend maakte. Uiteindelijk sprak Thomm hem aan. 'Waar is Su-then?'

De man aarzelde en Thomm werd ongeduldig.

'Nou, waar is ze? Is ze ziek? Werkt ze hier niet meer?'

'Ze is weggegaan.'

'Waarheen?'

'Naar haar voorouders.'

Thomm verstijfde. 'Wat?'

De man boog zijn hoofd.

'Is ze dood?'

'Ja, zij is dood.'

'Maar - hoe kan dat dan? Een dag of wat geleden was ze volkomen gezond.'

De Mi-Tuun aarzelde opnieuw. 'Er zijn vele manieren van sterven, Aardeman.'

Thomm werd nijdig. 'Zeg me toch gewoon wat er met haar gebeurd is!'

Geschrokken door Thomms heftige reactie stamelde de man: 'De Pottenbakkers hebben haar naar de heuvels geroepen; zij is heengegaan, maar spoedig zal zij eeuwig leven, haar geest gehuld in roemrijk glas.'

'Begrijp ik het goed?' zei Thomm. 'Hebben de Pottenbakkers haar meegenomen? Levend?'

'Ja - levend.'

'En nog meer mensen?'

'Nog drie.'

'Allemaal levend?'

'Allemaal.'

Thomm rende terug naar het bureau.

Toevallig zat Covill in het kantoor. Hij controleerde Thomms werk. Thomm riep: 'De Pottenbakkers zijn weer bezig - ze hebben vier Mi-Tuun ontvoerd in de laatste twee dagen.'

Covill stak zijn kin vooruit en begon hartgrondig te vloeken. Thomm realiseerde zich dat Covill niet zozeer nijdig was om de ontvoeringen als wel omdat de Pottenbakkers hem uitgedaagd hadden en zijn bevelen naast zich neer hadden gelegd. Covill zelf was beledigd; nu gingen er spaanders vallen.

'Haal de kopter,' beval Covill kortaf. 'Zet hem voor de deur neer.'

Toen Thomm landde, wachtte Covill hem op met een

van de drie atoombommen uit het arsenaal van het bureau - een lange cilinder aan een parachute. Covill klemde hem op zijn plaats op de kopter en ging achteruit. 'Vlieg hiermee boven die vervloekte vulkaan,' zei hij ruw. 'En laat hem in de krater vallen. Ik zal die moordzuchtige schurken een lesje leren dat ze niet gauw meer vergeten. De volgende landt op hun dorp.'

Het verbaasde Thomm niet dat Covill niet mee wilde in het vliegtuig. Zonder iets te zeggen steeg hij op en vloog naar de Kukmankbergen.

Zijn woede bedaarde. De Pottenbakkers zaten in de sleur van hun gebruiken en waren zich niet bewust van kwaad. Covills bevelen leken onberaden, koppig, wraakgierig, overhaast. Als de vier Mi-Tuun nu nog leefden? Zou het niet beter zijn om te onderhandelen over hun vrijlating? In plaats van boven de vulkaan te gaan hangen, landde hij in het grijze dorp en toen hij gekeken had of hij zijn gammapistool bij zich had, sprong hij op de naargeestige steen van het pleintje.

Ditmaal hoefde hij maar heel even te wachten. Het stamhoofd kwam met grote passen naar hem toe geschreden. Hij had een grimmige lach op zijn gezicht en zijn boernoes wapperde van zijn gespierde armen en benen.

'Zo - het is de brutale kleine hertog weer. Uitstekend - we hebben gebrek aan beenderkalk en met jou kunnen we goede dingen doen. Bereid je ziel voor op de Grote Brand en je volgende leven zal de eeuwige roem van een volmaakt glazuur zijn.'

Thomm was bang, maar ook roekeloos. Hij raakte zijn wapen aan. 'Ik kan een heleboel Pottenbakkers doden, en u zult de eerste zijn,' zei hij met een stem die hij zelf vreemd vond klinken. 'Ik kom de vier Mi-Tuun halen die u uit Penolpan heeft gestolen. Die ontvoeringen moeten ophouden. U schijnt niet te begrijpen dat wij u kunnen straffen.'