Reading Online Novel

Slaven van de Klau(72)



De rotorbladen zongen, beten in de lucht en trokken de kopter omhoog. Penolpan veranderde in een schaakbord van bruine daken en bladeren. Vijftig kilometer van de stad, na een droge zandvlakte, rees de Kukmankbergketen op - kale ronde bergen en pieken van grijze rots. Het opsporen van een nederzetting in deze stenenwoestenij leek op het eerste gezicht onbegonnen werk.

Naar beneden turend mopperde Covill iets van dien aard, maar Thomm wees naar een rookkolom. 'Pottenbakkers hebben ovens nodig.'

Toen ze in de buurt van de rookzuil kwamen, zagen ze dat hij niet uit een oven van bakstenen kwam, maar uit een scheur bovenin een rotskegel.

'Vulkaan,' zei Covill alsof zijn gelijk bewezen werd. 'Laten we het daar bij die richel eens proberen - als we daar niets vinden gaan we terug.'

Thomm had aandachtig naar de grond zitten kijken. 'Ik geloof dat we ze al gevonden hebben. Kijk goed, dan ziet u gebouwen.'

Hij liet de kopter een stuk dalen en nu waren de rijen stenen huizen duidelijk te herkennen.

'Moeten we landen?' vroeg Thomm weifelend. 'Het moeten tamelijk ruwe gasten zijn.'

'Natuurlijk, land maar rustig,' zei Covill kortaf. 'Wij zijn toch officiƫle vertegenwoordigers van 'het Stelsel.'

Voor een stam van bergbewoners betekende dat misschien niet zoveel, dacht Thomm, maar hij landde toch op een stenen plaat middenin het dorp.

Als de kopter de Pottenbakkers niet bang had gemaakt, waren ze in ieder geval wel op hun hoede. Minutenlang was er geen teken van leven te bekennen. De stenen hutten leken even verlaten als grafkoepels.

Covill stapte uit en Thomm volgde hem, nadat hij zich ervan had verzekerd dat hij zijn gammapistool binnen bereik had. Covill bleef bij de kopter staan terwijl hij speurend naar de rijen huizen keek. 'Achterdochtig stelletje woestelingen,' mopperde hij. 'Nou ja... we moeten maar hier blijven tot iemand het initiatief neemt.'

Daar was Thomm het van harte mee eens en daarom bleven ze in de schaduw van de kopter wachten. Dit dorp was beslist van de Pottenbakkers - overal lagen scherven, schitterende stukken glazuur die lagen te glinsteren als verloren juwelen. Lager op de helling lag een berg gebroken porselein dat blijkbaar bedoeld was voor later gebruik, en daarachter stond een lange schuur met een pannendak. Vergeefs zocht Thomm een oven. Toen viel zijn oog op een spleet in de bergwand, een spleet waar een uitgesleten pad naar toe liep. Er vormde zich een boeiende theorie in zijn geest - maar nu waren er drie mannen verschenen, lang en kaarsrecht in grijze mantels. Ze hadden de kap op hun rug hangen en ze zagen eruit als middeleeuwse monniken, alleen hadden ze geen tonsuur maar dun rood haar dat in een punt boven hun hoofd uitliep.

De aanvoerder naderde met resolute pas en Thomm spande zijn spieren, op alles voorbereid. Covill niet; hij leek volkomen op zijn gemak, hooghartig, als een edelman tussen horigen.

Drie meter van hen af bleef de aanvoerder staan - hij was langer dan Thomm, had een haakneus en harde intelligente ogen als zwarte steentjes. Hij wachtte een ogenblik, maar Covill keek hem alleen aan. Ten slotte sprak de Pottenbakker op een wellevende toon: 'Wat brengt vreemdelingen naar het dorp van de Pottenbakkers?'

'Ik ben Covill, van het bureau voor planetaire zaken in Penolpan, officieel vertegenwoordiger van het Stelsel. Dit is alleen een routinebezoek om te zien hoe het hier met u staat.'

'Wij hebben geen bezwaren te uiten,' zei de aanvoerder.

'Ik heb meldingen gehoord dat jullie Mi-Tuun ontvoeren,' zei Covill. 'Zit daar iets van waarheid in?'

'Ontvoeren?' vroeg het opperhoofd peinzend. 'Wat is dat?'

Covill legde het uit. Het opperhoofd wreef over zijn kin terwijl hij Covill aanstaarde met diepzwarte ogen.

'Wij hebben een heel oude overeenkomst,' zei hij ten slotte. 'De Pottenbakkers krijgen de lijken van de gestorvenen; en af en toe als de nood hoog is, lopen wij inderdaad een jaar of twee op de natuur vooruit. Maar wat hindert dat? De ziel leeft eeuwig voort in de pot die hij opluistert met zijn aanwezigheid.'

Covill pakte zijn pijp en nu hield Thomm zijn adem in. Het stoppen van de pijp was soms een manoeuvre die voorafging aan de koude, zijdelingse blikken die af en toe uitmondden in een explosie van woede. Maar nu hield Covill zich tenminste nog in bedwang.

'Wat doet u precies met de lijken?'

Het stamhoofd keek verrast. 'Begrijpt u dat niet? Nee? Maar u bent dan ook geen pottenbakker- Voor ons glazuur hebben wij lood, zand, klei, loogzout, spaat en kalk nodig. Alles behalve de kalk hebben we bij de hand, en de kalk halen we uit de beenderen van de doden.'

Covill stak zijn pijp aan en pafte erop. Thomm bedaarde. Het gevaar was voorlopig geweken.

'Ik begrijp het,' zei Covill. 'Wij willen ons niet bemoeien met inheemse gebruiken, riten of gewoontes, zolang de orde niet verstoord wordt. Maar u moet wel begrijpen dat er geen ontvoeringen meer mogen plaatsvinden. De lijken - dat is een zaak tussen u en wie er verantwoordelijk is voor die lijken, maar levende mensen zijn belangrijker dan potten. Als u kalk nodig heeft, dan kan ik u er tonnen van bezorgen. Er moeten ergens op de planeet kalksteenbedden zijn. Een dezer dagen zal ik Thomm ernaar laten zoeken en dan krijgt u meer kalk dan u ooit op kunt.'