_
1
Henry Belt kwam de vergaderkamer inlopen, stapte op het podium en ging achter de lessenaar zitten. Een keer keek hij de kamer rond; een snelle, felle blik die zich nergens aan hechtte en bijna beledigend onverschillig over de acht jongemannen streek die tegenover hem zaten. Hij stak zijn hand in zijn zak en haalde er een potlood en een rood boekje uit, die hij voor zich op de tafel legde. De acht jongemannen keken in diepe stilte toe. Ze leken sterk op elkaar. Ze waren allemaal gezond, gladgeschoren en pienter en ze hadden dezelfde waakzame, oplettende uitdrukking op hun gezicht. Elk van hen kende de legenden over Henry Belt en stuk voor stuk hadden zij hun eigen plannen en hun eigen voornemens.
Henry Belt leek een vertegenwoordiger van een heel andere soort. Hij had een breed en vlak gezicht dat strak stond van spieren en kraakbeen; zijn huid had de kleur en het aanzien van varkensvet. Zijn schedel was bedekt met grove witte stoppels. Zijn ogen waren lepe spleetjes; zijn neus een misvormde bobbel. Hij had zware schouders, korte en kromme benen en zoals hij voor de acht jongemannen zat, leek hij een plompe hagedis tussen een groep sierlijke jonge kikkers.
'Allereerst,' zei Henry Belt met een grijns waarin enkele tanden ontbraken, 'wil ik duidelijk maken dat ik niet van jullie verwacht dat je me aardig vindt. Gebeurt dat wel, dan zal ik onaangenaam verrast zijn. Want het zou betekenen dat ik jullie niet stevig genoeg achter je broek heb gezeten.'
Hij leunde naar achter en overzag de zwijgende groep. 'Jullie hebben verhalen over mij gehoord. Waarom hebben ze mij niet uit de dienst getrapt? De onverbeterlijke, arrogante, gevaarlijke Henry Belt. De dronkenlap Henry Belt. Dat laatste is uiteraard laster. Henry Belt is nog nooit van z'n leven dronken geweest. Waarom dulden ze mij? Daar is maar één reden voor, en dat is een heel eenvoudige: uit noodzaak. Niemand wil dit baantje hebben. Alleen iemand als Henry Belt kan ertegen: jaar na jaar in de ruimte met niets om naar te kijken behalve een half dozijn jonge larven met vragende smoelen. Hij neemt ze mee naar buiten, hij brengt ze weer terug. Niet allemaal, en niet alle exemplaren die terugkomen zijn astronauten geworden. Maar allemaal lopen ze een straatje om als ze hem aan zien komen. Als je "Henry Belt" tegen ze zegt, worden ze bleek of juist knalrood. Niet een ervan kan erom lachen. Sommigen van hen hebben nu hoge banen. En ze zouden me de zak kunnen geven als ze dat wilden. Vraag ze maar waarom ze dat niet doen. Henry Belt is een ramp, zullen ze zeggen. Hij is doortrapt, hij is een tiran. Zo gemeen als een bijl en zo wispelturig als een vrouw. Maar een reis met Henry Belt blaast het schuim van het bier. Hij heeft heel wat mannen te gronde gericht, hij heeft er een paar vermoord, maar degenen die het overleven zijn er trots op dat ze kunnen zeggen: Ik ben opgeleid door Henry Belt!
Nog iets wat ze jullie misschien zullen vertellen: dat Henry Belt geluk heeft. Maar stoor je daar niet aan. Jullie worden mijn dertiende klas en dat is het ongeluksgetal. Ik heb tot dusver tweeënzeventig padvinders zoals jullie meegenomen en ik ben twaalf keer teruggekomen, wat gedeeltelijk aan Henry Belt lag en gedeeltelijk geluk was. De reizen duren gemiddeld twee jaar - hoe kan iemand dat verdragen? Er is er maar één die dat kan: Henry Belt. Ik heb meer tijd in de ruimte doorgebracht dan welke levende ziel ook, en nu zal ik jullie een geheimpje vertellen: dit wordt mijn laatste reis. De laatste tijd schrik ik 's nachts wakker met vreemde visioenen. Na deze klas hou ik ermee op. Ik hoop dat jullie knapen niet bijgelovig zijn. Een vrouw met witte ogen heeft me gezegd dat ik in de ruimte dood zou gaan. Ze zei nog andere dingen, en die zijn allemaal uitgekomen. Wie weet? Als ik deze laatste tocht overleef, ben ik van plan een huisje op het land te kopen en rozen te gaan kweken.' Met zijn handen in zijn zakken drukte hij zijn rug tegen de leuning van de stoel en bezag het groepje kalm geamuseerd. De jongeman die het dichtst bij hem zat, rook een drankkegel. Hij keek Belt scherp aan. Was de man nu al zat?
Belt vervolgde: 'We zullen elkaar heel goed leren kennen. En jullie zullen je afvragen welke maatstaven ik aanleg bij mijn beoordeling. Ben ik objectief en eerlijk? Zet ik mijn vijandige gevoelens opzij? Natuurlijk zal er geen sprake zijn van vriendschap. Nou, mijn systeem werkt als volgt. Ik schrijf alles op in een rood boekje. Hier is 't. Om te beginnen schrijf ik jullie namen op. U daar, meneer? Hoe heet u?'
'Ik ben kadet Lewis Lynch, meneer.'
'En u?'
'Edward Culpepper, meneer.'
'Marcus Verona, meneer.'
'Vidal Weske, meneer.'
'Marvin McGrath, meneer.'
'Barry Ostrander, meneer.'
'Clyde von Gluck, meneer.'
'Joseph Sutton, meneer.'
Henry Belt noteerde de namen in zijn rode boekje. 'Zo werkt het systeem. Als jullie iets doen dat mij irriteert, krijg je strafpunten. Aan het eind van de reis tel ik die op, doe er hier en daar nog een paar bij naar 't me invalt, en daardoor laat ik me leiden. Duidelijker kan het niet. Welke dingen irriteren mij? Ah, dat is moeilijk te voorspellen. Als je te veel praat: strafpunten. Als je nors en zwijgzaam bent: strafpunten. Als je luiert en de kantjes eraf loopt en je drukt voor het vieze werk: strafpunten. Als je overdreven ijverig bent en de hele tijd loopt te redderen: strafpunten. Kruiperig gedrag: strafpunten. Opstandigheid: strafpunten. Zingen en fluiten: strafpunten. Als je een niet kapot te krijgen verveeloor bent: strafpunten. Je snapt wel dat ik moeilijk kan aangeven hoe je je wél moet gedragen. Eén hint die je talrijke slechte aantekeningen kan besparen: geen geklets. Ik heb schepen gekend waar zo heftig geroddeld werd dat je er de stuur raketten mee kon stoken. Ik spioneer. Ik hoor alles. Ik hou niet van geroddel, vooral niet als het over mij gaat. Ik ben een gevoelig man, en mijn rode boekje gaat heel snel open als ik denk dat ik beledigd word.' Hij zweeg even. 'Nog vragen?'