Slaven van de Klau(69)
'Dus die schurken hebben mij belazerd!' brulde Buck. 'Ik ben duizend frank armer geworden door nepgeld!' Het schandelijke van de misdaden van de chef scheen nu tot hem door te dringen. Hij trok geëmotioneerd met zijn schouders, die twee zakken meel leken. 'Nou, die afschuwelijke hagedis met z'n lange neus, ik wou- ik wou- ik kan 'm wel met blote handen aan repen scheuren! Duizend, frank heeft-ie me gekost!'
'Wat een pech,' zei Allixter afwezig. 'Hij heeft mij vijfhonderd frank gekost toen ik dat kostbare juweel achter moest laten. Maar goddank heb ik toevallig deze scarabee opgepikt op die grijze planeet. Eersteklas gele fluorspaat, een uniek stuk en het is het heilige zegel van de inboorlingen. Er bestaat er maar één van. De curator van het Buitenwereldmuseum zei dat hij me er achthonderd frank voor wilde geven, maar dan moest ik een maand wachten voordat hij toestemming kon krijgen. Buck, jij mag het voor zeshonderd hebben en die tweehonderd kun jij dan in je zak steken.'
Buck raapte het octahedron op. 'Moeten dat heilige tekens voorstellen? Humf! Volgens mij zijn het hanenpoten. Ik geef je er vijf frank voor en misschien kan ik hem dan weer voor tien frank lozen aan een of andere dronkenlap.'
Allixter griste het fluorspaat terug met een gekwetst gezicht. 'Vijf frank?' zei hij verontwaardigd. 'Ik zou je nog liever mijn rechteroor verkopen!'
De Pottenbakkers van Firsk
De gele schaal op het bureau van Thomm was een centimeter of dertig hoog en even breed, terwijl de voet een doorsnede had van twintig centimeter. Het profiel was een simpele welving, zuiver en scherp en helemaal af; de kom was van dun materiaal zonder breekbaar te lijken en wekte een stevige indruk.
Het vakmanschap van de vorm werd geëvenaard door de schoonheid van het glazuur - een roemrijk, doorschijnend geel, lichtend als de nagloed op een warme zomerdag. De kleur was de essentie van goudsbloemen, een zwevend saffraan, een geel als van transparant goud, een geel glas dat in zijn innerlijk gordijnen van licht leek te scheppen en die uitsloeg, een briljant maar weldadig geel, zuur als citroen, zoet als kweeperengelei, koesterend als zonlicht.
Keselsky had heimelijke blikken op de kom zitten werpen tijdens zijn onderhoud met Thomm, de personeelschef van het ministerie van planetaire zaken. Nu het gesprek afgelopen was, kon hij het niet nalaten zich over de kom te buigen om hem van dichtbij te bekijken. Met een oprechte klank in zijn stem zei hij: 'Zo'n mooi stuk heb ik echt nog nooit gezien.'
Thomm, vroeg in de middelbare leeftijd, met een kordate grijze snor en een scherp maar verdraagzaam oog, ging makkelijk zitten. 'Het is een souvenir,' zei hij. 'Zo kan ik het tenminste wel noemen. Ik heb het jaren geleden gekregen, toen ik ongeveer even oud was als u.' Hij keek op zijn bureauklok. 'Etenstijd.'
Keselsky keek geschrokken op en tastte haastig naar zijn tas. 'Het spijt me, ik had geen idee-'
Thomm hield zijn hand omhoog. 'Rustig. Ik zou het prettig vinden als u met mij wilt lunchen.'
Keselsky mompelde verlegen een verontschuldiging, maar Thomm drong aan. 'Blijf toch zitten, echt.' Er verscheen een menukaart op het scherm. 'Zo - staat er iets van uw gading op?'
Zonder verdere aansporing deed Keselsky een keus en Thomm sprak hun bestelling in een microfoon. De muur opende zich en er gleed een gedekte tafel naar binnen.
Ook tijdens het eten liefkoosde Keselsky de kom met zijn ogen. Tijdens de koffie reikte Thomm zijn bezoeker de schaal aan. Keselsky woog de kom, streelde hem, keek diep in het glazuur.
'Waar ter wereld heeft u zo'n verschrikkelijk mooi stuk gevonden?' vroeg hij terwijl hij de kom van onder bekeek en verwonderd de tekens die in de klei waren gekrast inspecteerde.
'Niet op de wereld,' zei Thomm. 'Op de planeet Firsk.' Hij ging ervoor zitten. 'Er zit een verhaal aan vast.' Hij wachtte met een vragend gezicht.
Keselsky bezwoer hem haastig dat hij niets liever deed dan luisteren terwijl Thomm uitweidde over alles wat hem inviel. Thomm grijnsde flauw. Het was tenslotte Keselsky's eerste baan.
'Ik zei al dat ik ongeveer even oud was als u,' begon Thomm. 'Misschien twee jaar ouder, maar ik zat ook al negentien maanden op de Kanaalplaneet. Toen ik werd overgeplaatst naar Firsk was ik natuurlijk heel blij, want Kanaal is een naargeestige planeet, zoals u misschien weet, vol met ijs en vorstmuggen en de sloomste inheemsen van het heelal-'
Thomm was betoverd door Firsk. Firsk was alles wat de Kanaalplaneet niet was; warm, geurig, de planeet van de Mi-Tuun, een sierlijk volk met een rijke, kenmerkende en heel oude cultuur. Firsk was allesbehalve een grote planeet, hoewel de zwaartekracht die van de Aarde benaderde. Het landoppervlak was klein en bestond uit een enkel continent in de vorm van een halter.
Het bureau voor planetaire zaken bevond zich in Penolpan, op enkele kilometers van de Zuiderzee en het v/as een sprookjesachtige en charmante stad. Er was altijd ergens muziek te horen; de lucht was gekruid met wierook en duizend bloemengeuren. De lage huizen van biezen, perkament en donker hout stonden achteloos gegroepeerd en waren voor driekwart verscholen onder het bladerdek van bomen en klimranken. Grachten met groen water sierden de stad. Her en der waren houten bruggen met klimop en oranje bloemen en op het water zwommen boten die gecompliceerd en veelkleurig gedecoreerd waren.