Prinses Daisy(49)
'Kijk eens, de ochtend nadat je met een man hebt geslapen, behandel je hem niet als de nieuwe pias uit het Palladium. Dat is eenvoudig ongemanierd, zo niet erger.'
Nu leek het alsof het blad door haar geschater om zou slaan en zij uit het bed zou vallen. Stash zette hun bladen op de vloer, pakte haar beet en schudde haar door elkaar. Anabel kalmeerde net genoeg om vier woorden uit te kunnen brengen.
'Maar wij hébben niet.' 'Dat was dan een vergissing. Dat zetten we wel even recht.'
'Dat mocht je willen. Je bent mijn type niet.'
'Houd me eens tegen als je kunt.'
Dat kon ze niet. Eigenlijk, bedacht ze uren later, had ze er om eerlijk te zijn ook niet haar uiterste best voor gedaan. Hoewel ze door hem haar ontbijt had overgeslagen — en de lunch ook.
Anabel de Fourment was, zoals Stash besefte, nu werkelijk precies wat hij nodig had. En wat hij nodig had, dat kreeg hij.
Niet dat het zo gemakkelijk was. Hij moest haar eerst nog een maand het hof maken voor ze hem meer toestond dan een nachtkus en nog eens een maand voor ze hem weer in haar bed wilde hebben. Anabel kon maar eenmaal worden overrompeld . . . daarna werd het spel op haar voorwaarden gespeeld. Eerst moesten er allerlei praktische zaken worden geregeld ... er moesten bepaalde financiële afspraken worden gemaakt en voorzieningen worden getroffen. Nadat aan al haar buitengewoon strenge voorwaarden behoorlijk tegemoet was gekomen, stond ze zich toe zich af te vragen of ze hem voor niets bij zich zou hebben genomen. Gewoon voor haar plezier. Nee, waarschijnlijk niet — ze kon zich dat soort luxe niet veroorloven. Maar ze had wel een ogenblik in verleiding gestaan, waar ze nooit iets over tegen hem zou zeggen. Stash wilde voor de emoties van een vrouw niet verantwoordelijk zijn en uit het weinige wat hij haar had verteld kon ze wel opmaken waarom.
Stash bracht een extra premie met zich mee, in de vorm van onregelmatige bezoeken van zijn zoon Ram die nu elf jaar was en in Eton op school ging. Er was iets onveranderbaar halsstarrigs en onbereikbaars in zijn donkere, magere gezicht, dat de goedhartige Anabel bekommerde.
Rams moeder, de oorlogsbruid van Stash, was hertrouwd en woonde in een bouwvallig kasteeltje in Schotland. Een enkele keer ging de jongen in een schoolvakantie bij zijn vader logeren, als Stash in Londen was. De verhouding tussen de jongen en de man kon als gevolg van een dergelijke regeling dan ook niet anders zijn dan gedwongen. Stash had Ram niet zien opgroeien en wist niet goed hoe hij contact met hem moest krijgen. De jongen koesterde reeds een wrok tegen hem door de hatelijke toespelingen die zijn moeder zo lang als hij zich kon herinneren had gemaakt; hij voelde zich verwaarloosd als zijn vader, zoals zo vaak in die perioden waarin hij naar hem toe had kunnen gaan, weg was om polo te spelen. Hij voelde zich als rechtmatig erfgenaam verstoten als hij de manier waarop Stash leefde vergeleek met het armzalige, saaie, rommelige Schotse leven dat hij moest delen met drie halfzusters en een stiefvader die hij niet mocht.
En hij was er nog wel zo trots op dat hij een prins Valensky was! Hij had die trots gekoesterd, zoals men zijn laatste, enige bezit koestert. Gedurende zijn driejaar op Eton had hij de pech gehad in een groep terecht te komen waar de keus zonder meer was te pesten of gepest worden. Natuurlijk was hij, sterk als hij was en met het soldatenkarakter van zijn vader, een pestkop geworden. Hij had het nadeel van een buitenlandse naam verkleind door er de nadruk op te leggen dat hij een prins was. Hij wreef het ze flink onder de neus, en verzon verhalen over zijn voorvaders, terwijl de echte al indrukwekkend genoeg zouden zijn geweest, als hij ze had gekend.
Met zijn elf jaar was hij al flink uit de kluiten gewassen, maar met een starheid, een terughoudendheid in zijn benadering van mensen, die niet bij zijn leeftijd paste. Een ongeregelde, maar hevige afgunst op gelukkige mensen — alle gelukkige mensen — maakte dat hij verlegen en op zijn hoede was, en snel was geneigd gevoelens van wrok op te kroppen en bitterheid te koesteren. Hij wist, zonder dat precies in woorden uit te drukken, dat hij was bedrogen — bedrogen vanaf zijn geboorte en hij bleef dat feit eindeloos herkauwen. Een onafgebroken, duister ritme dat overal met hem meeging.
Maar zijn gezicht verried niets. Hij was een uitzonderlijk mooie jongen en had niets van het blonde uiterlijk van de Valensky's, op zijn grijze ogen na, die zóveel op de ogen van Stash leken, dat Anabel zich onmiddellijk tot Ram voelde aangetrokken. Hij was donker, zoals iedereen in de familie van zijn moeder; zijn huid was zó olijfkleurig en hij had zó'n trotse arendsneus, dat hij wel voor een van die jonge Hindoe maharadja's had kunnen doorgaan, wier ingewikkelde stambomen zich duizenden jaren terug uitstrekten en alleen bij de Brahmaanse priesters in de heilige stad Nasik bekend waren. Het was een geheimzinnige jongen, stelde Anabel vast, een ongelukkige jongen, en het ging helemaal tegen haar natuur in om een ongelukkig manspersoon van welke leeftijd dan ook in haar omgeving te hebben. Ze wendde al haar wijsheid en kunstgrepen aan om Ram tot haar vriend te maken en al spoedig hield hij zoveel van haar als hij in staat was van iemand te houden en hij ervoer, als ze hem voor speciale lunches alleen met haar in haar huis uitnodigde, een gevoel van spontaniteit en welzijn dat hij nog nooit had gekend. Alleen bij Anabel hoefde hij gelukkige mensen niet te benijden, want bij haar werd hij — korte tijd — een van hen.