Politie(33)
‘Welkom in het riool,’ zei de gevangenbewaarder, een zin waarvan Katrine tamelijk zeker was dat die niet gebruikt werd tegenover een gewone bezoeker, maar waarover hij duidelijk had nagedacht, een uitspraak die de juiste mix van zwarte humor en realistisch cynisme trachtte aan te geven.
Maar het beeld was niet zo slecht, dacht Katrine terwijl ze door de gangen van de gevangenis liepen. Of misschien zou ze het de darmen moeten noemen. De plaats waar de spijsvertering van de wet veroordeelde individuen afbrak tot een bruine, stinkende massa die op een bepaald tijdstip weer naar buiten werd gewerkt. Alle deuren waren dicht, de gangen leeg.
‘Afdeling van de perverselingen,’ zei de gevangenbewaarder terwijl hij aan het eind van de gang weer een stalen deur opende.
‘Dus zij hebben hun eigen afdeling?’
‘Yep. Zolang die criminelen verzameld zitten op één plek, is er minder kans dat ze te grazen worden genomen door hun medebewoners.’
‘Te grazen genomen?’ Katrine keek hem overdreven verbaasd aan en deed alsof ze van niks wist.
‘Yep, dat soort criminelen wordt hier net zo gehaat als in de maatschappij. Zo niet meer. En we hebben hier moordenaars met een lagere impulscontrole dan jij en ik. Dus op een kwade dag…’ Hij ging met een dramatische beweging met de sleutel die hij in zijn hand had langs zijn keel.
‘Worden ze vermóórd?’ riep Katrine uit met afschuw in haar stem en ze vroeg zich een ogenblik af of ze niet te veel had overdreven. Maar de bewaker leek het niet te zijn opgevallen.
‘Nou, vermoord misschien niet. Maar ze worden flink te grazen genomen. Het zijn altijd perverselingen die in de ziekenboeg met gebroken armen en benen liggen. Dan zeggen ze dat ze van de trap zijn gevallen of zijn uitgegleden in de douche. Ze mogen het verdomme natuurlijk niet verraden.’ Hij draaide de deur achter hen op slot en snoof. ‘Ruik je die lucht? Dat is sperma op de warme radiator. Dat droogt direct op. De geur brandt eigenlijk in het metaal en is onmogelijk weg te krijgen. Ruikt naar verbrand mensenvlees, vind je niet?’
‘Homunculus,’ zei Katrine en ze inhaleerde. Ze rook slechts de geur van pas geverfde muren.
‘Hè?’
‘In de zeventiende eeuw dacht men dat er in sperma heel kleine mensjes zaten,’ zei ze. Ze zag de bewaker fronsen en begreep dat dit een misstap was, dat ze alleen maar geschokt had moeten zijn.
‘Dus,’ haastte ze zich te zeggen, ‘Valentin zat hier veilig met gelijkgezinden?’
De bewaker schudde zijn hoofd. ‘Er deed een gerucht de ronde dat hij die meisjes in Maridalen en Tryvann had verkracht. Delinquenten die zich hebben vergrepen aan minderjarigen, zijn nergens veilig. Zelfs een notoire verkrachter haat een kinderneuker.’
Katrine schrok en deze keer was dat niet gespeeld. Het was het gemak waarmee hij dat woord uitsprak.
‘Dus Valentin is te grazen genomen?’
‘Dat kun je wel zeggen.’
‘En dat gerucht, enig idee wie daarmee is begonnen?’
‘Yep,’ zei de bewaker terwijl hij de volgende deur op slot draaide. ‘Dat waren jullie.’
‘Wij. De politie?’
‘Een kerel van de politie was hier en deed alsof hij de gevangene verhoorde over die twee zaken. Maar hij vertelde meer dan hij vroeg, heb ik gehoord.’
Katrine knikte. Ze had dat gehoord, in zaken waarin de politie ervan overtuigd was dat de gevangene schuldig was aan misbruik van kinderen, maar dat niet kon bewijzen, zorgde ze ervoor dat hij op een andere manier zijn straf kreeg. Het was slechts een kwestie van de juiste gevangenen informeren. Degenen met de meeste macht. Of de laagste impulscontrole.
‘En jullie vonden dat goed?’
De bewaker haalde zijn schouders op. ‘Wat kunnen wij gevangenbewaarders doen?’ En hij voegde daar fluisterend aan toe: ‘En in dit geval waren wij er misschien niet eens op tegen.’
Ze liepen langs een recreatieruimte. ‘Wat bedoel je?’
‘Valentin Gjertsen was een zieke duivel. Door en door slecht. Zo’n mens van wie je je af kon vragen wat de bedoeling van Onze-Lieve-Heer was toen Hij hem op de wereld zette. We hadden een vrouwelijke bewaker hier die…’
‘Hoi, ben je daar?’
De stem was zacht en Katrine draaide zich automatisch naar links. Er stonden twee mannen bij het dartbord. Ze keek recht in het lachende gezicht van de man die had gesproken, een magere man, eind dertig misschien. De laatste nog overgebleven blonde plukjes haar waren achterovergekamd over de rode schedel. Een huidziekte, dacht Katrine. Of misschien hadden ze hier een solarium, omdat ze speciale hulp nodig hadden.
‘Ik had nooit gedacht dat je zou komen.’ De man trok langzaam de pijltjes uit het dartbord terwijl hij haar gevangen hield met zijn blik. Hij pakte een van de pijltjes en duwde dat in het bloedrode midden van de roos, de bull’s eye. Hij grijnsde terwijl hij het pijltje op en neer bewoog, steeds dieper in het bord. Trok het er weer uit. Maakte smakkende geluiden met zijn lippen. De tweede man lachte niet zoals Katrine had verwacht. In plaats daarvan keek hij met een bezorgde blik naar zijn dartpartner.