Reading Online Novel

Politie(36)



‘Dan ga ik maar naar binnen.’

‘Doe dat,’ zei Anton. ‘Ik blijf hier.’

‘Ja,’ zei Hagen. ‘Ja.’



Halverwege de lunch vroeg Beate aan Katrine of Harry en zij ook seks hadden gehad.

Ter inleiding had Beate verteld hoe een van de informanten de foto had herkend van de vrouw met de valse getuigenverklaring, Irja Jacobsen. Hij had verteld dat ze de meeste tijd binnenbleef, ze woonde in een woongroep aan Alexander Kiellandplass, die in de gaten werd gehouden omdat daar amfetamine werd gedeald. Maar de politie had nauwelijks interesse voor Irja, ze dealde niet, was eerder een klant.

Toen was de conversatie van werk naar privéleven gegaan en naar de goede, oude tijd. Katrine had plichtmatig geprotesteerd toen Beate beweerde dat de helft van de afdeling Geweld last kreeg van knikkende knieën toen Katrine bij hen binnen kwam gezeild. Tegelijkertijd had ze bedacht dat dit de manier van vrouwen was om de ander haar plaats te wijzen. Namelijk door te onderstrepen hoe mooi ze wás geweest. Vooral als ze zelf niet al te knap waren. Maar hoewel Beate nooit iemand knikkende knieën had bezorgd, was ze ook niet het type om met gifpijlen te schieten. Ze was altijd stilletjes, hardwerkend, loyaal, snel blozend en iemand die met open vizier vocht. Maar iets was duidelijk veranderd. Misschien kwam het door dat ene glas witte wijn. Beate had in elk geval nooit de gewoonte gehad directe persoonlijke vragen te stellen.

Katrine was daarom ook blij dat ze haar mond net vol had met pitabrood zodat ze alleen maar met haar hoofd hoefde te schudden.

‘Maar inderdaad,’ zei ze toen ze de hap had doorgeslikt. ‘Ik geef toe dat ik met de gedachte heb gespeeld. Heeft Harry daar ooit iets over gezegd?’

‘Harry vertelde me bijna alles,’ zei Beate, ze tilde haar glas op voor de laatste druppels. ‘Ik vroeg me alleen af of hij tegen me loog toen hij ontkende dat jullie…’

Katrine gebaarde dat ze de rekening wilde. ‘Waarom dacht je dat wij iets hadden gehad?’

‘Ik zag toch hoe jullie naar elkaar keken. Hoorde hoe jullie met elkaar spraken.’

‘Harry en ik vochten met elkaar, Beate!’

‘Dat bedoel ik.’

Katrine lachte. ‘Hoe zit het met Harry en jou?’

‘Harry? Ondenkbaar. Veel te goede vrienden. En ik kreeg immers wat met Halvorsen.’

Katrine knikte. Harry’s partner, een jonge rechercheur uit Steinkjer die Beate nog net zwanger had gemaakt voor hij tijdens dienst werd gedood.

Stilte.

‘Wat is er?’

Katrine haalde haar schouders op. Pakte haar telefoon en speelde het eind van de opname af.

‘Veel gestoord volk in Ila,’ zei Beate.

‘Ik ben zelf opgenomen geweest, dus ik herken de gek aan zijn loopje,’ zei Katrine. ‘Maar wat ik me afvraag, is hoe hij wist dat ik daar was vanwege Valentin.’

Anton Mittet zat op de stoel en zag dat Mona op hem toe kwam lopen. Hij genoot van het beeld. Hij bedacht dat dit misschien een van de laatste keren was.

Ze begon al van grote afstand naar hem te lachen. Liep recht op hem af. Hij zag hoe ze haar ene voet voor de andere zette, alsof ze op een lijn liep. Misschien liep ze gewoon zo. Of liep ze voor hem zo. Toen was ze er, ze wierp automatisch een blik achter zich om te controleren of er niemand achter haar liep. Ze ging met haar hand door zijn haar. Hij bleef zitten, legde beide handen op haar heupen en keek naar haar op.

‘En?’ vroeg hij. ‘Moet jij ook werken?’

‘Ja,’ zei ze. ‘Altmann is weg, hij is nota bene weer overgeplaatst naar de oncologieafdeling.’

‘Dan zien we jou misschien des te meer,’ lachte Anton.

‘Dat is nog niet zo zeker,’ zei ze. ‘Uit de tests blijkt dat hij aan de beterende hand is.’

‘Maar daarvoor kunnen we toch nog een keer afspreken.’

Hij zei het op een grappige toon. Maar het was geen grapje. En dat wist ze wel. Was het daarom dat ze leek te verstijven, dat ze zich losmaakte uit zijn greep terwijl ze over haar schouder keek alsof er net iemand aan kwam lopen? Anton liet zijn handen zakken.

‘De chef van de afdeling Geweld is nu bij hem binnen.’

‘Wat doet hij daar?’

‘Met hem praten.’

‘Waarover dan?’

‘“Dat kan ik niet zeggen,” zei hij. In plaats van “ik weet het niet”. Mijn god, wat was hij pathetisch.’

Op hetzelfde ogenblik ging de deur open en Gunnar Hagen kwam naar buiten. Hij bleef staan, keek van Mona naar Anton en weer terug naar Mona. Alsof er gecodeerde berichten op hun gezichten stonden. Mona bloosde ook toen ze achter Hagen langs de kamer binnen glipte.

‘En?’ vroeg Anton terwijl hij neutraal probeerde te kijken. En op dat moment besefte hij dat Hagens blik geen blik was geweest van iemand die het begreep, maar van iemand die het níét begreep. Hij staarde Anton aan en leek een marsmannetje te zien, het was een blik van een man in de war, van een man die zojuist alle beelden die hij van het bestaan had ondersteboven zag gaan.