Reading Online Novel

Politie(37)



‘Hij daarbinnen…’ zei Hagen, wijzend met zijn duim over zijn schouder. ‘Er moet verdomd goed op hem worden gepast, Anton. Hoor je me? Verdomd goed.’

Anton hoorde hem de laatste woorden nogmaals opgewonden voor zichzelf herhalen toen hij snel de gang door liep.





Hoofdstuk 10

Toen Katrine het gezicht in de deuropening zag, dacht ze eerst dat ze aan het verkeerde adres was, dat die oude vrouw met het grijze haar en het afgetobde gezicht onmogelijk Irja Jacobsen kon zijn.

‘Wat willen jullie?’ vroeg ze, hen achterdochtig aankijkend.

‘Ik heb gebeld,’ zei Beate. ‘We willen praten over Valentin.’

De vrouw smeet de deur dicht.

Beate wachtte tot het geluid van sloffende voeten zich had verwijderd. Toen duwde ze de deurklink naar beneden en opende de deur.

Aan haken in de gang hingen kleren en plastic tassen. Altijd plastic tassen. Hoe kwam het toch dat drugsgebruikers zich altijd omringden met plastic tassen, dacht Katrine. Waarom was het zo belangrijk voor hen om alles wat ze bezaten op te slaan, te beschermen en te transporteren in kwetsbaar, onbetrouwbaar emballagemateriaal? Waarom stalen ze scooters, kapstokken, theeserviezen, maar nooit koffers en tassen?

Het was vuil in het appartement, maar niet zo erg als in veel andere drugspanden die ze had gezien. Misschien kwam het door de vrouw in het huis, Irja, die nog wel een zekere grens hanteerde en zelf iets opruimde. Want Katrine ging er zonder meer van uit dat zij de enige was. Ze liep achter Beate aan naar de kamer. Op een oude maar niet kapotte bank sliep een manspersoon. Ongetwijfeld onder invloed. Het rook er naar zweet, rook, houtwerk in olie en een zoetige lucht die Katrine niet kon of wilde thuisbrengen. Langs de muur stond het gebruikelijke dievengoed opgestapeld, stapels met kindersurfborden, allemaal verpakt in doorzichtig plastic en versierd met dezelfde witte haai met zijn bek open en op de punt zwarte beetsporen die moesten suggereren dat de haai een hap van het bord had genomen. God mocht weten hoe ze dat gingen verkopen.

Beate en Katrine liepen door naar de keuken, waar Irja aan een keukentafeltje een shagje zat te rollen. Op de tafel lag een tafellaken en in de vensterbank stond een suikerpot met plastic bloemen.

Katrine en Beate gingen tegenover haar zitten.

‘Ze blijven maar doorrijden,’ zei Irja, knikkend naar het verkeer buiten op de Utelandsgate. Haar stem had precies de heesheid die Katrine had verwacht na het zien van het appartement en het gezicht van de oude vrouw van ergens in de dertig. ‘Rijden en rijden maar. Waar gaan ze allemaal heen?’

‘Naar huis,’ opperde Beate. ‘Of ze komen van huis.’

Irja haalde haar schouders op.

‘Jij bent ook van huis,’ zei Katrine. ‘Het adres in het bevolkingsregister…’

‘Ik heb mijn huis verkocht,’ zei Irja. ‘Ik had het geërfd. Het was te groot. Het was…’ Ze stak een droge, witte tong uit haar mond, haalde die langs het vloeitje terwijl Katrine in gedachten de zin afmaakte: … te verleidelijk om het te verkopen toen er niet genoeg geld meer was voor het dagelijkse dopegebruik.

‘… een huis met te veel slechte herinneringen.’

‘Wat voor herinneringen?’ vroeg Beate en Katrine schrok even. Beate was een technisch rechercheur, geen expert in verhoren, en nu stelde ze een te algemene vraag, ze vroeg om de tragedie van haar leven. En geen uitvoeriger en langzamer verteller dan een drugsgebruiker met zelfmedelijden.

‘Dat was Valentin.’

Katrine ging rechtop zitten. Misschien wist Beate toch wel wat ze deed.

‘Wat deed hij?’

Ze haalde haar schouders weer op. ‘Hij huurde de kelderverdieping. Hij… was daar.’

‘Was daar?’

‘Jullie kennen Valentin niet. Hij is anders. Hij…’

Ze probeerde haar aansteker aan te krijgen, zonder resultaat. ‘Hij…’ Klik, klik.

‘Hij was gek?’ stelde Katrine ongeduldig voor.

‘Nee!’ Irja smeet de aansteker woedend weg.

Katrine vloekte in zichzelf, nu was zij de amateur met suggestieve vragen die informatie uitsloot die ze anders misschien wel zouden krijgen.

‘Iedereen zegt dat Valentin gek was! Dat ís hij niet! Het is alleen dat hij iets doet…’ Ze keek uit het raam naar de straat. Liet haar stem zakken. ‘Hij doet iets met de lucht. Mensen worden bang.’

‘Sloeg hij?’ vroeg Beate.

Ook suggestief. Katrine probeerde oogcontact te maken met Beate.

‘Nee,’ zei Irja, ‘hij sloeg niet. Hij kneep mijn keel dicht. Als ik hem tegensprak. Hij was zo sterk, hij kon me met één hand bij mijn keel pakken en die dichtknijpen. Hij ging gewoon door tot alles draaide, het was onmogelijk om die hand weg te krijgen.’