Politie(184)
‘Ben je in een fitnesszaal of zoiets?’
‘Fitnesszaal?’ Ze vroeg het op een manier alsof ze nog nooit van dat woord had gehoord.
‘Ik dacht dat je daarom je telefoon niet opnam.’
‘Nee, ik ben thuis. Wat is er?’
‘Oké, rustig maar. Ik zit nu op de politieacademie. Ik heb zojuist iets gevonden waar de betreffende persoon naar heeft gezocht op internet. Maar ik kom niet verder.’
‘Wat bedoel je?’
‘Arnold Folkestad is op sites geweest van leveranciers van ziekenhuisinstrumenten. Ik wil weten waarom.’
‘Arnold Folkestad? Wat is er met hem?’
‘Ik denk dat hij onze man is.’
‘Arnold Folkestad is de politieslager?’
Naast Katrines uitroep hoorde hij een geluid dat hij direct herkende als Bjørn Holms rokershoest. En iets wat het gekraak van een matras kon zijn.
‘Zijn Bjørn en jij in de Vuurkamer?’
‘Nee, ik zei dat ik… we… ja, we zijn in de Vuurkamer.’
Harry dacht na. Maar zei bij zichzelf: nee, in al die jaren bij de politie had hij nog nooit zo’n slechte leugen gehoord.
‘Als je, waar je nu bent, toegang hebt tot een pc, wil je dan Arnold Folkestad checken met betrekking tot die instrumenten? En ook wat betreft de plaatsen delict en de moorden? En bel me dan terug. En geef me nu Bjørn.’
Hij hoorde dat ze haar hand op de hoorn legde, iets zei en vervolgens hoorde hij Bjørns schorre stem: ‘Ja?’
‘Trek je kleren aan en maak dat je in de Vuurkamer komt. Zorg dat je toestemming van de officier van justitie krijgt voor het checken van de mobiel van Arnold Folkestad. En dan bekijk je welke nummers vanavond naar Truls Berntsen hebben gebeld, oké? In de tussentijd vraag ik Bellman om Delta te mogen inzetten. Goed?’
‘Ja, ik… we… dus, je begrijpt…’
‘Is het belangrijk, Bjørn?’
‘Nee.’
‘Oké.’
Harry verbrak de verbinding en op dat moment kwam Karsten Kaspersen binnen.
‘Ik heb wat jodium en watten gevonden. En ook een pincet. Dus ik kan die splinters eruit halen.’
‘Bedankt, Kaspersen, maar de splinters houden de boel dicht, dus leg de spullen maar op tafel.’
‘Maar mijn god, je…’
Harry wuifde de protesterende Kaspersen weg terwijl hij het mobiele nummer van Bellman intoetste. Na zes keer overgaan kreeg hij de voicemail. Hij vloekte. Zocht het nummer van Ulla Bellman op de pc, vond een nummer van de vaste telefoon van Bellman in Høyenhall. En even later hoorde hij een zachte, melodieuze stem de familienaam zeggen.
‘Met Harry Hole. Is uw man thuis?’
‘Nee, hij is net weggegaan.’
‘Het is belangrijk. Weet u waar hij is?’
‘Dat heeft hij niet gezegd.’
‘Wanneer…’
‘Dat heeft hij niet gezegd.’
‘Als…’
‘… hij terugkomt zal ik hem vragen Harry Hole te bellen.’
‘Bedankt.’
Hij verbrak de verbinding.
Dwong zichzelf te wachten. Hij wachtte met zijn ellebogen op het bureau en zijn hoofd in zijn handen en luisterde naar de bloeddruppels die op de nog niet gecorrigeerde tentamens drupten. Hij telde ze als tikkende seconden.
Het bos. Het bos. Er gaat geen metro of tram door het bos.
En de akoestiek, hij was niet binnen geweest, maar buiten.
Toen Harry Arnold Folkestad die nacht had gebeld, had Arnold beweerd dat hij thuis in bed lag.
Toch had Harry op de achtergrond een metro gehoord.
Het kon best om een heel onschuldige reden zijn dat hij had gelogen over waar hij was. Het gezelschap van een dame die hij geheim wilde houden, bijvoorbeeld. En het kon toeval zijn dat het tijdstip waarop Harry had gebeld ongeveer samenviel met het tijdstip waarop het meisje op Vestre Gravlund moest zijn opgegraven. Waar de metro vlak langs kwam. Toevalligheden. Maar er waren ook andere dingen naar de oppervlakte gekomen. De statistiek.
Harry keek weer op de klok.
Dacht aan Rakel en Oleg. Ze waren thuis.
Thuis. Waar hij zou moeten zijn. Waar hij moest zijn. Waar hij nooit meer zou zijn. Nooit helemaal, nooit volledig, nooit zoals hij zich het wenste. Want het was waar, hij had het niet in zich. In plaats daarvan had hij dat andere in zich, als een ziekte, een vleesetende bacterie, die alles in zijn leven verteerde wat zelfs de alcohol niet helemaal onder controle kon houden en waarvan hij nog steeds, na al die jaren, niet precies wist wat het was. Alleen maar dat het op de een of andere manier moest lijken op dat wat Arnold Folkestad had. Een dwingende opdracht zo sterk en allesomvattend dat die nooit kon rechtvaardigen wat er kapot werd gemaakt. Toen – eindelijk – belde ze.
‘Hij heeft een aantal weken geleden een groot arsenaal aan chirurgische instrumenten en kleding gekocht. Je hebt geen autorisatie nodig om dat te doen.’