Politie(186)
‘En nu ligt daar dus vanavond het toestel…’
‘Hij is op jacht, ja.’
‘Maar als hij zijn telefoon als alibi gebruikt, is het vreemd dat hij hem nu niet heeft opgehaald. Mee naar huis heeft genomen. Als de signalen van de provider uitwijzen dat de mobiel de hele nacht in de politieacademie heeft gelegen…’
‘Zal dat geen plausibel alibi zijn. Er is nog een andere mogelijkheid.’
‘Wat dan?’
‘Dat hij nog niet klaar is met zijn klus van vanavond.’
‘O, verrek! Geloof je…?’
‘Ik geloof niets. Ik kan Bellman niet te pakken krijgen. Kun jij Hagen bellen, de situatie uitleggen en hem vragen een mobilisatie van Delta te autoriseren? Jullie moeten naar het huis van Folkestad.’
‘Denk je dat hij thuis is?’
‘Nee, maar we…’
‘… beginnen te zoeken waar het licht is,’ maakte Bjørn de zin af.
Harry hing weer op. Sloot zijn ogen. Het gepiep in zijn oren was bijna weg. In plaats daarvan was een ander geluid gekomen. Het getik. De seconden die werden afgeteld. Verdomme, verdomme! Hij duwde de knokkels van zijn wijsvingers tegen zijn ogen.
Kon iemand anders vandaag een anoniem telefoontje hebben gehad? Wie? En waar vandaan? Van een prepaid toestel. Of uit een telefooncel. Of vanuit een grote centrale waar het gekozen nummer niet zichtbaar was en ook niet werd geregistreerd.
Een paar seconden zat Harry zo.
Toen haalde hij zijn handen weg.
Keek naar de grote, zwarte vaste telefoon die op het bureau stond. Hij aarzelde. Toen pakte hij de hoorn op. Kreeg de zoemtoon van de centrale. Drukte op de repeat-knop en met kleine, geestdriftige bliepgeluidjes belde de telefoon het laatstgekozen nummer. Hij hoorde het toestel overgaan. Er werd opgenomen. Dezelfde zachte, melodieuze stem: ‘Bellman.’
‘Het spijt me, verkeerd nummer,’ zei Harry en hij hing weer op. Sloot zijn ogen. Verdomme, verdomme!
Hoofdstuk 49
Niet hoe en waarom.
Harry’s hersenen probeerden het overbodige te verwijderen. Zich te concentreren op het enige dat nu belangrijk was. Waar?
Waar zou Arnold Folkestad in godsnaam kunnen zijn?
Op een plaats delict.
Met een chirurgenuitrusting.
Toen Harry het ineens besefte, frappeerde hem vooral één ding: dat hij daar niet eerder op was gekomen. Het lag zo voor de hand dat zelfs een eerstejaars met een gemiddelde fantasie kans zou hebben gezien de informatie te combineren met de gedachtegang van de dader. Plaats delict. Een plaats delict waar een man verkleed als chirurg, met mondmasker en al, niet bijzonder zou opvallen.
Met de auto was het twee minuten van de politieacademie naar het Rikshospital.
Hij kon het halen. Delta kon dat niet.
Harry had vijfentwintig seconden nodig om het gebouw te verlaten.
Dertig om naar de auto te komen, hem te starten en de Slemdalsvei op te rijden, die hem bijna rechtstreeks zou brengen waar hij wilde zijn.
Eén minuut en vijfenveertig seconden later stopte hij voor de toegangsdeur van het Rikshospital.
Tien seconden later had hij de draaideur geforceerd en passeerde hij de receptie. Hij hoorde een ‘hé, daar!’ achter zich, maar rende door. Zijn eigen voetstappen weerklonken tussen de muur en het plafond. Terwijl hij rende, greep hij achter zijn rug. Kreeg de Odessa te pakken die hij achter zijn broekriem had gestoken. Hij bleef aftellen, sneller, sneller.
Hij kwam langs een koffieautomaat. Ging wat langzamer lopen om niet te veel geluid te maken. Bleef bij de stoel voor de deur staan. De deur leidde naar de plaats delict, wist hij. Veel mensen wisten dat de Russische drugsbaron hierbinnen was gestorven, maar slechts een paar mensen wisten dat hij was vermoord. Dat de kamer een plaats delict was van een onopgeloste moord. Inclusief Arnold Folkestad.
Harry stapte naar de deur. Luisterde.
Checkte of het pistool was ontgrendeld.
Hij was klaar met aftellen.
Een eind terug op de gang hoorde hij rennende voetstappen. Ze waren op weg om hem te stoppen. Voordat Harry Hole geluidloos de deur opendeed en naar binnen stapte, kon hij nog één ding denken: dat het een afschuwelijke droom was die maar bleef terugkomen, keer op keer, en dat die hier en nu moest worden gestopt. Dat hij wakker moest worden. Moest knipperen tegen een zonovergoten ochtend, omgeven door een koud, wit dekbed en in haar armen die hem vasthielden. Die weigerden hem los te laten, weigerden hem ergens anders te laten zijn dan bij haar.
Harry sloot de deur voorzichtig achter zich. Staarde naar een rug in het groen, die gebogen stond over een bed waarop een persoon lag die hij kende. Mikael Bellman.
Harry tilde zijn pistool op. Haalde de trekker naar achteren. Hij zag al voor zich hoe het salvo de groene stof open zou rijten, de zenuwen kapot zou scheuren, de buik zou perforeren, hoe de rug omhoog zou komen voor hij vooroverviel. Maar Harry wilde dat niet. Hij wilde de man niet in de rug schieten. Hij wilde hem in het gezicht schieten.