Reading Online Novel

Onbekend(3)



'Hoe heb jij me eigenlijk gevonden?'

'Openbare stukken over onroerend goed. Je appartementencomplex stond op naam van jé oom, en omdat hij het afgelopen jaar is gestorven en jij het enige levende familielid was, nam ik aan dat jij nu de eigenaar was.'

Hij knikte kort. 'Aan dat losse eindje zal ik nog iets moeten doen.'

Zijn lauwe reactie verbijsterde haar. 'Heb je wel gehoord wat ik heb gezegd?'

'Ieder woord. Ik zie alleen niet in waarom mij dat iets zou moeten kunnen schelen.'

'Nou, zoals ik al zei, als ze achter mij aan kwamen, komen ze ook achter jou aan.'

Eindelijk richtte hij zijn doordringende blauwe ogen weer op haar gezicht. 'Zoals ik al zei, waarom zou mij dat iets kunnen schelen?'

De moed zakte haar in de schoenen. Kijkend in zijn peilloze ogen, besefte ze dat deze man niet bang was om te sterven. Waarschijnlijk zou hij juist blij zijn. Hij had niets meer om voor te leven. Maar zij had dat wel. Hal was vermoord om het geheim van Richard Bridges te bewaren. Nu moest zij ervoor zorgen dat de waarheid aan het licht kwam. Vastberadenheid temperde haar teleurstelling over Stones reactie en gaf haar hernieuwde kracht. Met een stijf knikje stond ze op uit haar stoel. 'Het spijt me dat ik je lastigviel.'

Ze wendde haar blik af en draaide hem de rug toe. Na drie dagen zoeken was alles wat ze had gevonden een dood spoor. Ze had een nieuw plan nodig, en snel. Het licht dat naar binnen viel door de geopende deur wenkte haar nu, bood haar een ontsnapping uit deze ellendige plek, weg van deze man met zijn verdriet. Ze stond er alleen voor. Precies zoals het altijd was geweest. Jammer, maar helaas.

Stone keek toe terwijl Audrey wegliep met opgeheven hoofd en rechte schouders als een strijder die de oorlog in ging. Zonder om te kijken liep ze naar de deur. Emoties die hij maar al te goed kende, kolkten door zijn maag. Schuldgevoel. Spijt. Zelfverwijt. Meestal gingen die gevoelens gepaard met een stroom herinneringen die hij niet kon wegduwen. Een vrouw met lichtblauwe ogen en de liefste glimlach van de wereld. Twee kleine meisjes met vlechtjes en gaten tussen hun gebit als ze grijnsden. Allemaal dood. Vanwege hem.

Dit keer was het een ander gezicht dat hij voor zich zag. Een vrouw met schouderlang blond haar en groene ogen, een neus die een beetje omhoog stond en een koppige kin. Mooi, precies zoals Hal altijd had gezegd. Alleen was ze nog mooier dan hij had vermoed, zelfs zozeer dat hij onverklaarbaar was geraakt toen hij haar daarnet voor het eerst had gezien. Het gezicht van Audrey had niet geglimlacht. De uitdrukking was er een van teleurstelling geweest, van verraad bijna.

Hij pakte zijn glas en dronk het leeg, maar het beeld verdween niet. Dat verbaasde hem niet. Het was zijn eerste biertje van de dag, en het was al lang geleden dat alcohol de macht had hem te verdoven. Tegenwoordig ging hij meestal alleen nog naar de bar omdat het er donker en rustig was en niemand hem zou storen, zoals Mrs. Weston, de buurvrouw die Audrey Ellison verteld moest hebben waar hij was. In hem streden wrok en bezorgdheid om voorrang. Hij haatte dat gevoel. Hij wilde nergens in betrokken raken, dat kon hij zich niet veroorloven. Daarom had hij zijn carrière opgegeven en dat wat er over was van zijn leven. Tegenwoordig sleet hij zijn dagen in eenzaamheid, weg van mensen en de geheimen die ze hadden. Dat was veilig.

Bijna tegen zijn wil in keek hij op. Ze had net de deur bereikt en keek vluchtig naar links en naar rechts voor ze naar buiten glipte. Toen was ze weg. Het knagende gevoel in zijn binnenste bleef. Hij wist dat hij zich nergens mee in moest laten. Anderen hun eigen zaken laten opknappen was de enige manier waarop hij nog een beetje grip kon houden op zijn mentale welzijn. Op dit moment deed dat er echter allemaal niet toe. Het enige wat hij met zekerheid wist, was dat hij niet weer een leven op zijn geweten wilde hebben, ongeacht wat het hem uiteindelijk zou kosten. Ingehouden vloekend kwam hij overeind en liep naar de uitgang.

In de deuropening bleef hij staan, terugdeinzend voor het felle middaglicht. Hij keek eerst naar rechts, toen naar links. Daar zag hij haar lopen, en een seconde later zag hij een auto optrekken. Zijn hartslag versnelde onmiddellijk. Vol afschuw keek hij toe, precies wetend wat er ging gebeuren. Ze was halverwege de straat en stond op het punt over te steken. Haar hoofd was gebogen, en de kraag van haar jas stond omhoog, ongetwijfeld om haar gezicht te verbergen. Daardoor was haar zicht beperkter. Misschien was dat de reden dat ze de auto niet zag toen ze overstak, of anders was hij misschien even blijven staan. Hoe dan ook, ze bleef doorlopen en de auto maakte snelheid.

Hij begon te rennen, niet de moeite nemend een waarschuwing te schreeuwen. Als hij haar naam riep, zou ze stoppen en omkijken, en ze moest juist blijven lopen. Anders had ze geen schijn van kans. Toen gebeurde het, toen hij nog veel te ver weg was. Het ging precies zoals hij had verwacht. Ze had het midden van de weg bereikt, en ineens schoot de auto naar voren. Bij het geluid van de piepende banden reageerde ze instinctief en deed het ergst mogelijke: ze bleef staan en keek als bevroren naar de auto die op haar afkwam.