Moord op afspraak(78)
‘Te gek!’ Hank rekte zich uit. ‘Hè, heerlijk om hier te zijn. Mam en Blubber zijn kwaad op elkaar.’
Het gaat me niets aan, dacht Vince. Toch kon hij zich niet inhouden. ‘Waarom?’
‘Ze wil een Rolex voor haar verjaardag. Een Rolex van zestienduizend vijfhonderd.’
‘Zestienduizend en vijfhonderd dollar? En ik vond haar al veeleisend toen ik met haar getrouwd was!’
Hank lachte. ‘Ik hou van mam, maar je kent haar. Ze denkt in het groot. Hoe zit het met die zaak van de seriemoordenaar?’ De telefoon rinkelde. Vince fronste zijn wenkbrauwen. Niet wéér op Hanks avond, dacht hij. Hij zag dat zijn zoon reageerde door belangstellend te kijken.
‘Misschien is er een doorbraak,’ zei Hank, terwijl Vince de hoorn opnam.
Het was Nona Roberts. ‘Vince, ik vind het vervelend om je thuis te bellen, maar je had me je nummer gegeven. Ik ben de hele dag op locatie geweest en ging nog even bij mijn kantoor langs. Er is een bericht van dr. Nash. Zijn uitgever wil niet dat hij over contactadvertenties gaat praten nu zijn boek in de herfst uitkomt. Ken je nog andere zielenknijpers die meer dan normale belangstelling voor dit onderwerp hebben?’
‘Ik ken er een paar die lid zijn van het AAPL. Dat is een organisatie van zielenknijpers die gespecialiseerd zijn in psychiatrie en wetgeving. Ik zal vóór maandag proberen of ik een van hen voor je kan strikken.’
‘Enorm bedankt. Nogmaals: sorry dat ik je lastigviel. Ik ga weer een bord spaghetti eten in dat Italiaanse restaurant.’
‘Als jij er het eerst bent, vraag dan om een tafel voor drie. Hank en ik staan op het punt om weg te gaan.’ Vince realiseerde zich dat hij aanmatigend klonk. ‘Tenzij je met je eigen vrienden bent natuurlijk.’ Of vriend, dacht hij.
‘Ik ben alleen. Dat klinkt fantastisch. Ik zie jullie daar wel.’ De telefoon tuutte in zijn oor. Vince keek Hank aan. ‘Ga je daarmee akkoord, chef?’ vroeg hij. ‘Of had je liever met mij alleen willen gaan?’
Hank pakte zijn jack dat op de luie stoel zonder armleuningen was beland. ‘Nee, hoor. Het is mijn plicht om te controleren met wie je uitgaat.’
19
Zondag, 10 maart
Op zondagmorgen om zeven uur vertrok Darcy naar Massachusetts. Hoe vaak waren Erin en zij daar samen heen gereden om Billy op te zoeken, vroeg ze zich af terwijl ze de auto East River Side op stuurde. Ze reden dan om de beurt, legden halverwege aan bij McDonald’s voor ‘meeneem’-koffie en concludeerden telkens weer dat ze nu toch eindelijk eens een thermosfles moesten kopen zoals ze die ook op de universiteit hadden.
De laatste keer dat ze het daarover eens waren, had Erin gelachen. ‘Arme Billy is vast al dood en begraven voordat we er ooit toe komen die thermoskan te kopen.’
Nu was het Erin die dood en begraven was.
Darcy reed aan één stuk door en arriveerde om halftwaalf in Wellesley. Ze hield halt bij de St. Paul en drukte op de bel van de pastorie. De monseigneur die Erins rouwdienst had geleid, was aanwezig. Ze dronk koffie met hem.
‘Ik heb het al doorgegeven aan het verpleeghuis,’ vertelde ze hem, ‘maar ik wil dat u het ook weet. Als Billy iets nodig heeft, als hij achteruitgaat of als hij bij zijn positieven komt en het zich bewust wordt, laat me dan alstublieft waarschuwen.’
‘Hij zal zich van niets meer bewust worden,’ zei de monseigneur kalm. ‘Volgens mij is dat een grote zegen voor hem.’
Ze woonde de middagmis bij en dacht aan de grafrede van nog geen twee weken geleden. ‘Wie kan het beeld vergeten van dat kleine meisje dat haar vader in zijn rolstoel deze kerk in duwde?’
Ze ging naar het kerkhof. De grond boven Erins graf was nog niet ingedikt. De donkerbruine aarde was nog oneffen en werd bedekt door een laagje rijp dat glinsterde in de schuine stralen van de zwakke maartse zon.
Darcy knielde neer, trok haar handschoen uit en legde haar hand op het graf. ‘Erin... Erin...’
Van daar ging ze naar het verpleeghuis en zat een uur lang bij Billy’s bed. Hij sloeg zijn ogen niet op, maar ze hield zijn hand vast en praatte onafgebroken over koetjes en kalfjes. ‘Ze zijn bij Bertolini verrukt over het halssnoer dat Erin heeft ontworpen. Ze willen haar nog veel meer opdrachten geven.’
Ze sprak over haar eigen werk. ‘Werkelijk, Billy, als je Erin en mij op zolders zag struinen naar mooie spulletjes, zou je denken dat we gek waren. Ze heeft er een geweldige kijk op en ontdekte huisraad die ik over het hoofd zou hebben gezien.’
Bij haar vertrek boog ze zich voorover en kuste zijn voorhoofd. ‘God zegene je, Billy.’ Ze voelde een lichte druk op haar hand. Hij weet dat ik er ben, dacht ze. ‘Ik kom gauw terug,’ beloofde ze.