Reading Online Novel

Kurt Wallander 04(21)



Wallander zette de motor af en stapte uit. Een vieze kat bekeek hem vanaf de roestige motorkap van een oude Peugeot. Op hetzelfde moment ontwaarde hij Niklasson die van een stapel autobanden afklom. Hij droeg een donkere overjas. Op zijn hoofd had hij een smerige hoed strak over zijn lange haar getrokken. Wallander kon zich niet herinneren dat hij hem ooit andere kleren had zien dragen.

‘Kurt Wallander’, zei Niklasson glimlachend. ‘Dat is langgeleden. Kom je me halen?’

‘Zou ik dat moeten doen?’ vroeg Wallander.

Niklasson lachte.

‘Dat weet je zelf het beste’, antwoordde hij.

‘Je hebt een auto die ik wil bekijken’, zei Wallander. ‘Een donkerblauwe Opel die in het bezit was van meester Gustaf Torstensson.’

‘O, die’, zei Niklasson terwijl hij begon te lopen. ‘Die staat daarginds. Waarom wil je die bekijken?’

‘Omdat er iemand in zat die doodging toen het ongeluk gebeurde.’

‘De mensen rijden als gekken’, zei Niklasson. ‘Het enige wat mij verbaast, is dat er zich niet meer doodrijden. Hier is hij. Ik ben nog niet begonnen hem uit elkaar te slaan. Hij staat er nog net zo bij als toen hij hiernaartoe werd gesleept.’

Wallander knikte.

‘Ik red me nu zelf wel’, zei hij.

‘Dat geloof ik best’, antwoordde Niklasson. ‘Ik heb me trouwens altijd afgevraagd wat voor gevoel het geeft iemand te doden.’

De vraag kwam onverwacht.

‘Verrekte beroerd’, zei Wallander. ‘Wat dacht jij dan?’

Niklasson haalde zijn schouders op.

‘Niks’, zei hij. ‘Ik vroeg het me gewoon af.’

Toen Wallander alleen was, liep hij langzaam twee keer rond de auto. Het verbaasde hem dat deze bijna geen zichtbare schade leek te hebben. Ondanks alles was hij toch hard over een stenen muur aan de rand van de akker gevlogen en vervolgens minstens twee keer over de kop geslagen. Hij ging op zijn hurken zitten en keek naar de bestuurdersstoel. Zijn aandacht werd meteen getrokken door de autosleuteltjes die op de vloer naast het gaspedaal lagen. Met enige moeite slaagde hij erin de deur te openen; hij pakte de bos op en probeerde het startsleuteltje in het contact. Sten Torstensson had helemaal gelijk gehad. Noch het sleuteltje noch het contactslot was beschadigd. Nadenkend liep hij nog een keer rond de auto. Vervolgens ging hij erin zitten om te proberen te ontdekken waar Gustaf Torstensson met zijn nek tegenaan was gekomen. Hij zocht nauwkeurig, maar begreep niet hoe dat gegaan was. Ondanks het feit dat er verspreid in de auto vlekken zaten waarvan hij aannam dat het opgedroogd bloed was, kon hij het punt niet vinden waar de klap tegen het achterhoofd moest hebben plaatsgevonden.

Hij kroop weer uit de auto met de sleutelbos in zijn hand. Zonder precies te weten waarom, deed hij de kofferbak open. Daar lagen een paar oude kranten en de resten van een kapotte spijlenstoel. Hij dacht aan de poot van de stoel die op de akker had gelegen. Hij trok een stuk van een krant te voorschijn en las de datum. Hij was meer dan een halfjaar oud. Daarna deed hij de kofferbak weer dicht.

Opeens drong tot hem door wat hij had gezien, maar hij reageerde niet meteen.

Hij kon zich duidelijk herinneren wat er in Martinsons rapport had gestaan. Op één punt was hij grondig geweest. Alle portieren behalve die aan de bestuurderskant hadden op slot gezeten; de kofferbak ook.

Hij bleef doodstil staan.

Er ligt een kapotte stoel in een afgesloten kofferbak, dacht hij. Een poot van die stoel ligt buiten in de modder. In de auto zit een dode man.

Zijn eerste reactie was er een van verontwaardiging over het slordige onderzoek en de clichématige conclusies. Vervolgens bedacht hij dat ook Sten Torstensson de poot van de stoel niet had ontdekt en dus niet op de afgesloten kofferbak had gereageerd.

Hij liep langzaam naar zijn auto terug.

Sten Torstensson had dus gelijk gehad. Zijn vader was niet bij een gewoon auto-ongeluk omgekomen. Ook al kon hij niet ontdekken wat het was, nu wist hij wel dat er die avond in de mist op dat verlaten stuk weg iets was gebeurd. Er moest zich daar nog minstens één andere persoon hebben bevonden. Maar wie?

Niklasson kwam uit zijn caravan.

‘Wil je koffie?’ vroeg hij.

Wallander schudde zijn hoofd.

‘Je moet niet aan die auto komen’, zei hij. ‘We moeten hem opnieuw onderzoeken.’

‘Wees maar voorzichtig’, zei Niklasson.

Wallander fronste zijn wenkbrauwen.

‘Waarom?’

‘Hoe heette hij? Die zoon? Sten Torstensson? Hij is hier geweest om naar de auto te kijken. En nu is hij ook dood. Dat bedoel ik. Verder niks.’

Niklasson haalde zijn schouders op.

‘Dat bedoel ik’, zei hij nogmaals. ‘Verder niks.’

Opeens kreeg Wallander een idee.

‘Is hier nog iemand anders geweest om de auto te onderzoeken?’ vroeg hij.