Kurt Wallander 04(157)
‘Ik had u beloofd dat u deze terug zou krijgen’, zei hij. ‘We hebben hem niet meer nodig.’
‘Dat was ik vergeten’, zei ze, en ze stopte hem in haar handtas.
Hij liep met haar mee het politiebureau uit.
‘Ik wens u prettige kerstdagen’, zei ze.
‘Dank u, insgelijks’, antwoordde Wallander. ‘Ik zal goed voor de icoon zorgen.’
Hij liep terug naar zijn kamer. Haar bezoek had hem onrustig gemaakt. Hij werd herinnerd aan de zwaarmoedigheid waarmee hij al zo lang leefde. Maar hij schoof zijn onrust aan de kant, pakte zijn jas en ging weg. Nu moest hij vrij zijn. Niet alleen van zijn werk, maar ook van alle deprimerende gedachten.
Ik heb die icoon niet verdiend, dacht hij. Maar ik heb het wel verdiend om een paar dagen te ontsnappen.
Hij reed door de nevel naar huis en zette zijn auto weg.
Daarna maakte hij zijn flat schoon. Voordat hij naar bed ging, maakte hij een provisorische voet voor de kerstboom en versierde hij de boom.
De icoon had hij opgehangen in zijn slaapkamer. Voordat hij het leeslampje uit deed, lag hij ernaar te kijken.
Hij vroeg zich af of de icoon hem zou beschermen.
De volgende dag was de dag voor Kerstmis.
Het weer was nog steeds nevelig en grijs. Kurt Wallander had echter het gevoel te leven in een wereld waarin hij niet door de grijsheid gedeprimeerd kon raken.
Hij reed al om twee uur naar vliegveld Sturup, hoewel het vliegtuig pas om halfvier zou landen. Met een heel ongemakkelijk gevoel parkeerde hij zijn auto en liep hij naar het gele luchthavengebouw. Hij had het gevoel dat iedereen naar hem keek.
Toch kon hij het niet laten om naar het hek rechts van het gebouw te lopen.
De Gulfstream was weg. Hij kon hem nergens ontdekken.
Het is voorbij, dacht hij. Hier zet ik er een streep onder, nu.
Hij voelde zich meteen opgelucht.
Het beeld van de glimlachende man verbleekte.
Hij liep de vertrekhal in en weer uit; hij was zo nerveus als hij zich kon herinneren dat hij in zijn tienerjaren was geweest. Hij telde de voegen tussen de tegels van de vloer, oefende zijn slechte Engels, en dacht onafgebroken en vurig aan wat hem wachtte.
Op het moment dat het vliegtuig landde, stond hij nog steeds buiten bij het luchthavengebouw. Hij vloog de aankomsthal in en stelde zich ter hoogte van de tijdschriftenkiosk op om te wachten.
Ze kwam als een van de laatsten.
Maar ze was het. Baiba Liepa.
Ze zag er precies zo uit als hij zich haar herinnerde.