Koninklijke verleider(9)
‘Dus van de hordes vrouwen die je hebt gekend, ben ik de enige die jou, na een reddingsactie uit een Mission Impossible-film, zo heeft geraakt dat de dichter in jou is opgestaan?’
‘Je hebt het perfect samengevat.’
24
Hij draaide zich opeens om en ging met zijn hoofd en schouders op haar schoot liggen.
Hij grijnsde naar haar toen ze geschrokken op hem neer keek. ‘Dit is de enige plek waar ik wil liggen.’
Heftig slikkend keek ze in zijn omgekeerde ogen en bedwong de impuls haar handen over zijn gezicht te laten glijden, met haar vingers door zijn wilde manen te woelen en, helemaal het toppunt, een kus op zijn voorhoofd te drukken voor ze hem met naalden ging prikken en met scalpels ging bewerken.
Voor ze aan een van die belachelijke impulsen kon toegeven, verplaatste hij het blad met instrumenten naar de vloer en draaide zich op zijn zij om haar een zo goed mogelijk zicht op zijn wond te geven.
Ze verslikte zich bijna toen hij poeslief zei: ‘Zo kan ik je het beste de instrumenten aangeven, terwijl je werkt.’
Met een krampachtig knikje schraapte ze haar keel, in de hoop haar gedachten weer op een rijtje te krijgen.
Toen richtte ze al haar aandacht op zijn wond.
Harres keek omhoog naar de raadselachtige vrouw die hij had gered en die nu op haar beurt hem redde.
Hij hield de zaklamp in de meest gunstige hoek voor haar vast en terwijl zij hem plaatselijk verdoofde, keek hij haar onderzoekend aan.
Ze was meer dan prachtig. Uniek. Betoverend. Hij had haar nog lang niet genoeg geprezen toen ze hem van dichterlijkheid had beschuldigd.
Dat ze haar keel schraapte, betekende dat het haar moeite kostte om kalm te blijven, besefte hij nu. Hij durfde te wedden dat het niets met de medische kant van de situatie te maken had.
‘Oké. De kogel is dwars door je spieren gegaan. Hij heeft de bovenkant van je schouderblad geraakt en drie ribben geschampt. Er zijn geen pezen of zenuwen doorgesneden. Waar de kogel naar binnen kwam, is de spier beschadigd en waar hij je lichaam verlaten heeft, is een tien centimeter grote vleeswond. Het ergste is het bloeden, want de kapotte aderen zijn zo niet te zien. Ik zal de wond moeten vergroten en verdiepen om ze te pakken te krijgen zodat ik ze dicht kan schroeien.
Ook moet ik een drain aanleggen. Ik zal de wond inwendig hechten, 25
maar verder openlaten voor de drain en om te voorkomen dat er een infectie wordt ingesloten.’
Onder het praten bleef ze haar werk feilloos uitvoeren, waarbij hij haar assisteerde.
Elk ogenblik bracht meer verrassende gevoelens. Het was niet alleen de reactie van zijn lichaam op haar stevige warme dijen onder zijn hoofd, of op haar opwindende, bedwelmende geur die hij met elke ademtocht inademde. Hij had nog nooit zo’n perfecte samenwerking meegemaakt, zelfs niet tijdens het werk met zijn broers of zijn manschappen. Hij had nog nooit iemand anders de leiding laten nemen, niet waar hij bij was.
Zeker niet over zijn eigen lichamelijke welzijn. Hij had nog nooit zo intens naar een vrouw verlangd, laat staan in combinatie met respect voor haar vaardigheden, vertrouwen in haar prestaties en de behoefte haar te verwennen met alles wat hij bezat en haar met zijn leven te beschermen.
Was dit echt of werd alles versterkt door de omstandigheden; een combinatie van bloedverlies, dankbaarheid en vervoering omdat hij nog leefde?
Als hij alles op een rijtje zette en er zijn groeiende lichamelijke opwinding aan toevoegde, kon hij maar tot een conclusie komen.
Echter dan dit kon het niet worden. Hij zag de smekende blik in haar ogen na elke stap die ze had afgewerkt en voelde haar troostende handen na elke snee, alsof ze zich verontschuldigde dat ze hem pijn moest doen. Hij zag dat haar handen en lippen trilden zodra hij ook maar even liet merken dat ze hem pijn deed. Het was duidelijk.
Voor haar was het net zo echt.
Het deed er niet toe wie ze waren, hoe en wanneer ze elkaar hadden ontmoet. Ze hadden in korte tijd samen zoveel meegemaakt dat de aantrekkingskracht die ze voor elkaar voelden in een stroomversnelling was geraakt.
Even later was ze klaar. Hij ging rechtop zitten om haar te helpen een verband om zijn bovenlijf te wikkelen. Toen ze zich wilde terugtrekken kon hij haar niet laten gaan. Hij greep haar haren vast met zijn rechterhand, hield haar tegen, trok haar dichter naar zich toe. Ze deinsde achteruit.
26
Hij bleef roerloos zitten, zijn hart bonsde wild.
Eindelijk trok hij zijn hand weg en fluisterde: ‘Ben je bang voor me?’
‘Nee!’
Haar heftige ontkenning was een opluchting voor hem. Toen glimlachte ze, wat haar nog mooier maakte.
‘Misschien is dat dom, omdat ik hier ver van de bewoonde wereld zit met een beer van een vent in een land waar ik niemand ken. Maar ik ben helemaal niet bang voor je. Ik ben, eh… juist het tegenovergestelde.’