Inside Out(2)
Ik schoof mijn dienblad over de metalen toonbank en wees aan welke van de drie opties ik wilde. In de grote bakken zat groene, gele en bruine blubber, en alle drie de varianten roken naar schimmelige groenten. Het eten was makkelijk klaar te maken en vooral ook makkelijk te hergebruiken. Ik nam niet eens de moeite om de namen van de gerechten te lezen. De keuken kon het wel stoofpot noemen, of quiche of soep, het smaakte allemaal hetzelfde. Een weeë, lobbige spinaziesmaak overheerste alle andere ingrediënten die zich ergens in die onduidelijke massa ophielden.
Als ik eerlijk was, moest ik toegeven dat Hydrocultuur de koks ook niet erg veel keus bood. Massaproductie van sterke, makkelijk te telen groentesoorten was in de plaats gekomen van diversiteit. En de mogelijkheden met een stuk lamsvlees zijn ook niet eindeloos. Maar ik had geen zin om eerlijk te zijn. Ik wilde gewoon eens iets anders eten.
Nadat mijn eten was opgeschept ging ik op een vrije plek zitten en liet het luide geroezemoes over me heen komen.
‘Waar was jij?’ klonk opeens een stem door alle herrie heen. Toen ik opkeek, zag ik het brede gezicht van Cog, die naast me kwam zitten.
‘Aan het werk,’ zei ik.
‘Je had op uur tien klaar moeten zijn.’
Ik haalde mijn schouders op. ‘Ik moet ervoor zorgen dat de buizen brandschoon zijn, voor de oppers.’
‘Tuurlijk. Alsof jij daar zo lang voor nodig hebt,’ zei Cog. ‘Je lag weer te slapen in de buizen.’
‘Begin nou niet weer.’
‘Het gaat een keer mis –’
‘En wat dan nog? Mooi toch? Weer een sloof minder om te voeden.’
‘Beetje uit je hum, geloof ik? Wat is er, Trella? Ben je soms nat geworden?’ Cog probeerde spottend te kijken, maar kon het niet langer dan een seconde volhouden. Algauw lachte hij me vriendelijk toe, ongevoelig voor mijn slechte humeur.
‘Moet jij niet ergens een aandrijfriem vervangen of zo?’ vroeg ik, in een poging hem weg te snauwen. Maar Cog negeerde me. Hij wist heel goed dat ik er niets van meende. Hoewel ik het bij elke andere sloof wel degelijk zou menen.
Hij knikte naar wat sloven die langs onze tafel liepen, riep vriendelijk gedag en glimlachte naar iedereen.
‘Hoe is het nu met de douchekop in wasruimte E2?’ vroeg Cog aan een man die langskwam.
‘Veel beter,’ antwoordde die.
Ik had geen belangstelling voor dat soort triviale zaken, dus luisterde ik niet naar hun gesprek. In plaats daarvan dacht ik na over mijn enige vriend. Cog was te groot voor de buizen, dus werkte hij bij de onderhoudsploeg en deed hij allerlei andere klusjes. Meestal werd hij flink beziggehouden, net als alle andere sloven. Te veel handen die niets deden, werden als een gevaar gezien door oppers.
Sloven werden ook ingezet in de recyclingcentrale, de ziekenboeg, de zorgeenheid voor kinderen, bij Hydrocultuur, in de keuken, bij de veehouderij, de afvalverwerking en de waterzuiveringsinstallatie. De meeste sloven hadden hun taken toegewezen gekregen. De Zorgmoeders, die de zorgeenheden leidden, letten op de vaardigheden en talenten van alle aan hen toevertrouwde kinderen en adviseerden dan over hun latere functie. Mijn geringe lichaamslengte had me automatisch veroordeeld tot schoonmaakwerk. Ik vond het best.
‘Wanneer begint je volgende dienst?’ vroeg Cog.
‘Over een uur.’
‘Mooi. Er is iemand die je wil ontmoeten.’ Er lag een gretige blik in Cogs ogen.
‘O, nee. Niet weer zo’n profeet. Kom op, Cog. Je weet toch wel beter.’
‘Maar deze keer –’
‘Deze keer is het waarschijnlijk precies hetzelfde als de vorige keer en de vijf keren daarvoor. Alleen maar praatjes. Geen daden, maar valse hoop. Ze zijn vast ingehuurd door de oppers om te voorkomen dat de sloven in opstand komen.’
‘Trell, niet zo cynisch. En trouwens, hij vroeg specifiek naar jou. Hij zei dat jij de enige bent die hem kan helpen.’ Cog leek te denken dat deze goddelijke roeping me zou imponeren.
‘Ik heb wel wat beters te doen.’ Ik pakte mijn dienblad op, klaar om te vertrekken.
‘Zoals slapen in de buizen? Doen alsof je alleen bent, en niet gevangen in deze overvolle ruimte zoals wij allemaal?’
Ik keek hem boos aan. Het was mijn kwaadste blik, een blik die me meestal wel wat ruimte opleverde.
Maar Cog kwam juist dichterbij. ‘Toe nou. Luister nou gewoon even wat hij te zeggen heeft.’
Ook deze keer lag er op zijn gezicht de gloed van de ware gelovige. Arme Cog, dacht ik. Hoe kan hij zichzelf nou blootstellen aan weer zo’n verpletterende teleurstelling? Maar hoe kon ik hem afwijzen? Vooral omdat hij de enige was die mijn vriend wilde zijn, ondanks mijn onaardige gedrag. En de enige die een beetje op me had gelet in de tijd dat we samen waren opgegroeid in de zorgeenheid.
‘Goed dan. Ik zal naar hem luisteren, maar ik beloof niets,’ zei ik. Misschien kon ik deze profeet ontmaskeren als oplichter voordat Cog er al te serieus in ging geloven.