Reading Online Novel

Inside Out(7)



Tegen de tijd dat ik de volgende sport bereikte, was mijn uniform doorweekt van het zweet en waren mijn handpalmen helemaal vochtig. Toen ik mijn hand uitstak om de sport te grijpen, glipten mijn vingers weg.

Ik begon te vallen. Drie woeste hartslagen later slaagde ik erin mijn val te breken door de ketting te omklemmen. Toen mijn lichaam midden in de lucht eindelijk ophield met heen en weer zwaaien, moest ik even grijnzen om mijn bijna-doodsmak. Mijn pols sloeg een razendsnel ritme dat gelijk opging met mijn gejaagde ademhaling. Ik wachtte even voor ik terugklom naar de onderste sport. Mijn tweede poging om weer op de ladder te klauteren slaagde.

Nadat ik me een weg had gebaand door het oerwoud van kabels en buizen, vond ik het bijna onzichtbare luik op het derde niveau. Snel dook ik de ventilatieschacht in, op zoek naar het slaapvertrek van Gebroken Man in Sector R.

Hij had verteld over een schacht boven zijn vertrek. Het leek me logisch dat hij geen waterleiding had gebruikt als verstopplaats voor de disks, want dan zouden ze nat worden. En ook geen elektriciteitsbuis, want daar was niet voldoende ruimte. Hij was luchtbeheerder geweest, dus het lag voor de hand dat ik de disks, als die al bestonden, zou vinden in de luchtschacht. Áls.

Ik kroop door de schacht boven de kamers en telde af. Kleine rechthoekjes daglicht waarschuwden me als een kamer bezet was. Dan lette ik extra goed op dat ik geen geluid maakte. In het voorbijgaan wierp ik snelle blikken naar binnen en zag ik oppers die achter hun computer aan het werk waren.

Meestal vermeed ik de ruimtes waar mensen waren. Eén keer niezen en ik zou veroordeeld worden tot de ontlastingsploeg. De poepruimers. Het dreigement dat je díé buizen moest gaan schoonmaken was genoeg om de sloven in het gareel te houden.

Toen ik bij nummer drie-vier-twee-een kwam, tuurde ik in het schemerduister omlaag. Het gebrek aan licht was opvallend. Binnen had twee soorten licht. Daglicht voor als de mensen wakker waren en werkten en blauw licht als de mensen sliepen. Blauw licht werd ook gebruikt in ruimtes waarin tijdelijk niemand was en waar het daglicht aanfloepte zodra er iemand binnenkwam. In de barakken bleef het blauwe licht altijd branden.

Het schemerduister in het vertrek van Gebroken Man betekende dat er lange tijd niemand was geweest. Ik scheen met mijn zaklamp door het ventilatierooster. In het woongedeelte zag alles er normaal uit. Ik liet mijn lichtstraal langs de wanden van de schacht dwalen, op zoek naar de disks. Eerst zag ik niets, maar een merkwaardige uitstulping wierp een vreemde schaduw vooruit. Ik wreef met mijn vingertoppen over de uitstulping en voelde een dun randje.

Een boobytrap, was mijn eerste gedachte. Toen overwoog ik wat ik zelf zou doen als ik iets zou willen verbergen voor de Opper Cops. Ik zou een holte zoeken waar ze niet konden scannen, het pakketje wegstoppen achter een met lood bedekt onderdeel van een machine of het camoufleren.

Met mijn vingernagels haalde ik een dun plaatje metaal weg. Daaronder zat een stoffen zakje.

Ik was er zo zeker van geweest dat Gebroken Man had gelogen dat ik bijna teleurgesteld was. Bijna. Want uiteraard zou ik het bepaald niet erg vinden als zou blijken dat de Poort echt bestond.

Snel schudde ik mijn hoofd. Dat waren gevaarlijke gedachten. Die leidden tot hoop, en hoop leidde tot pijn. Snel verjoeg ik die fantasieën en richtte mijn aandacht op de inhoud van het zakje. Vier disks die met hun glimmende oppervlak het licht weerkaatsten in de kleuren van de regenboog. In mijn opwinding liet ik het zakje vallen door het rooster, waarna het naar de vloer zweefde.

Ik haalde mijn schouders op. Het deed er niet toe. Tot een rood licht begon te knipperen in de kamer onder me. Daglicht vulde de kamer en gas begon te sissen.

Toch een boobytrap. Niet bij de verstopplaats van het zakje, maar in de kamer van Gebroken Man. Rook vulde de ventilatieschacht. Ik hield mijn adem in, en mijn ogen begonnen te prikken en te tranen, waardoor ik niets meer kon zien. Blindelings kroop ik zo snel mogelijk achteruit. De deur knalde open en een man riep: ‘Halt’.

Instinctief hield ik stil.

‘Zuig het gas weg,’ beval een vrouw.

Een pomp begon te zoemen, en de grijze mist om me heen verdween. In de kamer klonken stemmen. Laarzen dreunden op de vloer.

‘Bewaak de deur.’

‘Verspreid je en doorzoek de ruimte.’

‘Wees op je hoede voor een hinderlaag.’

Ik veegde de tranen uit mijn ogen, schuifelde terug naar het rooster en tuurde naar binnen. Een vrouw stapte in mijn blikveld. Haar blonde haren waren opgestoken in een ingewikkelde knot. Ze droeg het uniform van de Opper Cops, paars met zilveren strepen langs de mouwen en broekspijpen. Haar zwarte wapenriem was zo volgepropt dat het leek of ze een autoband om had. Op haar kraag glinsterde het insigne van een hoofdcommandant.

Een luitenant salueerde naar haar. ‘Niemand hier, sir.’